Harold Schellinx heeft een compositie uitgebracht waarin verkeersgeluiden en vioolklanken een etmaal lang om de aandacht strijden. Oortjes en hersenen krijgen de vraag voorgelegd of die twee bronnen een dialoog voeren.
Tien jaar geleden vond in Berlijn de tweede Sonambiente plaats. Transparantie en overspraak van geluid hoorde tot de thema’s van dit grote geluidskunstfestival, soms ongewild, soms opzettelijk. De manier waarop naburige installaties met elkaar mengden, kon hoogst irritant zijn. Maar er waren ook installaties waarin kunstenaars er juist rekening mee gehouden hadden dat geluiden van buitenaf er onderdeel van zouden worden.
In een open kerkruïne stonden luidsprekers waar zachte geluiden uit opklonken: gefluit, tonen van een mondharmonica. Die overstegen maar net het geruis van langsrijdend verkeer, het tjilpen van mussen en het verre gonzen van een hoog overkomend vliegtuig. Hoe dichter je bij de boxen kwam, hoe meer je het gevoel kreeg een koepel van geluid te betreden. De omliggende wereld trok zich in dit werk van Helen Mirra terug naar de grenzen van je gehoor. Achim Wollscheid had de buitenwereld centraal gesteld in zijn installatie ‘Inlet Outlet’ op de bovenverdieping van de voormalige Poolse ambassade aan de Pariser Platz. Op de bewegingen van binnenkomende bezoekers liet hij sensoren de ramen openen en sluiten, en tussenliggende standen aannemen. Zo ontstond een complex van geluiden, dat veranderde met het aantal open ramen en de hoek waaronder ze openstonden.
Het gegeven van geluid dat zich door tussenkomst van een kunstenaar mengt met de omgeving, is niet nieuw. Het was in zekere zin wat John Cage beoogde met zijn roemruchte, ‘stille’ compositie ‘4’33”’. Het was wat Max Neuhaus sinds 1977 bewerkstelligde met zijn installatie op Times Square in New York, een onbestemd akkoord dat hij omschreef als het nazoemen van een kerkklok. Het geluid gaat vrijwel ten onder in het tumult van verkeer en voorbijgangers. Als mensen het al waarnemen, beseffen ze doorgaans niet dat het toegevoegd is aan de omgeving.
Het stuk ‘String Quartet with Windows, Open’ van Harold Schellinx, als schrijver vaste gast in dit tijdschrift, is verwant aan bovengenoemde werken. De basis van dit stuk is ‘Kris kras’, een werk uit 2013 waarin gesamplede tonen van violen in min of meer willekeurige opeenvolging afgespeeld worden. Schellinx deed dat terwijl de ramen van zijn appartement in Parijs, gelegen aan een drukke toegangsweg, openstonden. Zo ontstond een schijnbare samenspraak tussen enerzijds het verkeerslawaai van buiten dat gedirigeerd werd door stoplichten en de tijd van de dag, en anderzijds de patronen die de vioolsamples vormden – beide onvoorspelbaar. Door die combinatie werd de onvoorspelbaarheid nog eens gekwadrateerd. Schellinx maakte eerst een versie van een uur, met live-inbreng van een aantal musici. Nu heeft hij een versie van een etmaal geproduceerd, die via Bandcamp te beluisteren en aan te schaffen is.
Een aardig idee, zou je op het eerste gezicht zeggen. Probleem is wel dat het als concept niet opzienbarend is. Hij is niet de eerste die bewust muziek en geluiden van buiten bijeenbrengt. In lengte heeft Terre Thaemlitz hem overtroffen met het uitbrengen van een muziekstuk dat bijna dertig uur duurt. Zelfs de titel (met die verplichte komma) heeft iets weg van een imitatie: zie Marcel Duchamps grote glasraam ‘La mariée mise à nu par ses célibataires, même’. Maar het grootste bezwaar is dat het noch als vastgelegd luisterexperiment, noch als muziekstuk de aandacht weet vast te houden. Geconcentreerd volgen levert weinig meer informatie op dan dat twee geluidsbronnen, deels verschillend en deels overeenkomstig, samenvallen. Het mist de speelsheid van Wollscheids installatie. Bij beluisteren met enige afstand blijkt gekwadrateerde toevalligheid vooral een oninspirerende ervaring; die biedt het leven van alledag al volop. Daar heeft ‘String Quartet with Windows, Open’ bitter weinig aan toe te voegen.