John Eckhardt speelt op deze cd bijna 70 minuten solo contrabas. Acht stukken lang voert hij zijn zeer sobere onderzoeken naar de klanken van zijn instrument uit. In elk stuk beperkt hij zich daarbij tot vooral een bepaalde speltechniek: op verschillende manieren strijken, dan weer tokkelen of plukken. Door kleine veranderingen in het bespelen van zijn instrument zoekt hij de nuanceverschillen in een enkel geluid. Of veranderen ritmes en klanklagen. De vergelijking met minimal music dringt zich op, maar denk nu niet aan de patronen van Philip Glass, Steve Reich, Michael Nyman of Simeon Ten Holt. Zelf geeft hij aan eerder zijn inspiratie te vinden bij György Ligeti, Iannis Xenakis en Morton Feldman. Zowel zijn scholing als zijn activiteiten liggen vooral op het gebied van klassiek en modern gecomponeerd. Maar evenzo is hij actief in improvisatiemuziek en live elektronica. Ook daarvan zijn de invloeden te horen op deze cd. Per track overheerst een bepaald geluid, maar onderling kunnen de stukken enorm verschillen. De geluiden zijn soms duidelijk van een bas, soms verrassend ´anders´. In het de opener Bäck bijvoorbeeld resoneren lange gestreken tonen, die langzaam vervormen tot verschillende verglijdende tonen. Ook Filum wordt gekenmerkt door een bijna elektronisch klinkende bromtoon, een drone die omhoog en omlaag gaat. Elders creëert Eckhardt een polyfoon geluid door de snaren aan beide kanten van de brug te bespelen. Noo Bag bestaat dan weer uit van toonhoogte verglijdend getik, waarin na verloop van tijd zich een tweede, melodieuzer loopje lijkt te mengen. Ondanks deze onderzoeken op de vierkante centimeter, zegt Eckhardt zich een jazzbassist te voelen. Zelfs dat is herkenbaar, in TTzz bijvoorbeeld dat een swingend, diep basgeluid laat horen. Van elektronische manipulatie is op Xylobiont in het geheel geen sprake: Eckhardt pleurt namelijk alles uit zijn bas.