Wat initieel in de intro klinkt als een liveplaat blijkt bij nader inzien een verzameling tracks te zijn die All-American Playboys tussen 2002 en 2004 in hun thuisstad Seattle opnamen. Het kwintet speelt rudimentaire rocknroll in de stijl van The Sonics met een snuif punkrock zoals die einde jaren 1970 in Groot-Brittannië werd gemaakt. De alom aanwezige saxofoon verhoogt nog extra het feestgevoel die deze band weet op te roepen. Denk aan het onderschatte Spaceneedles of aan de releases van het fameuze Norton-label om deze versierders in het juiste (kleed)hokje te stoppen. The College Years is een debuut dat er mag wezen, uitgebracht door het in Zonhoven gevestigde labeltje Attitude, wiens website jammer genoeg voortdurend in de soep loopt. Cenobites uit Rotterdam zijn reeds actief sinds 1994 maar brachten nog niet zoveel platen op de markt. Na het behoorlijk succesvolle Demons To Some Angels To Others, eveneens op het Gentse Drunkabilly, stapten zowel de gitarist als de drummer uit de band. Niet getreurd echter, want op Snakepit Vibrations zet de band een stapje weg van het bekende, door Demented Are Go en The Exploited beïnvloede geluid. De kuiven blijven alomtegenwoordig maar de billy is uit de psycho gehaald. In de plaats daarvan komt lekker vettig vuige punkrocknroll zoals ook Zeke die op ons loslaat. Een half uur retestrakke, aan sneltreinvaart gebrachte tracks waaronder een geslaagde White Zombie-cover haalt Cenobites wellicht uit het psychobilly-verdomhoekje. Ze zijn rijp om de concurrentie aan te gaan met het tot nu toe ongeslagen Peter Pan Speedrock. Enige heftige concurrentie zal die kerels deugd doen. The Gecko Brothers zijn hetzelfde van plan, maar hebben voorlopig teveel tequila in hun botten om een volwaardige cd te maken. Tien nummers, waarvan een belachelijke bluegrassversie van een al op de plaat aanwezig nummer, een nog ridiculer, zogenaamde dance-versie van een track als bonus en twee niet zo geslaagde covers (Speedfreak van Motörhead en Stuck In Suck City van The Tumors). Er resten dus nog zes tracks, maar die zijn dan wel nog beter dan op het debuut Stop Bitchin, Start Drinkin. Motörhead meets The Damned in een orgie van vrouwen, drank en drugs. Nu nog effe nuchter blijven om een volgende plaat wat serieuzer aan te pakken. The Black Lips doen in zestien liedjes een poging om The Sonics te evenaren en daarenboven enig sérieux aan de dag te leggen, sérieux die zowel op hun eerdere twee albums als bij hun concerten ontbrak. Geen gebeuk of geëxperimenteer voor dit kwartet, neen, wel terug naar de basis van de garagerock van de jaren 1960. De tijd toen melodie binnen een liedje het allerbelangrijkste was en schoonheid nog aan de orde. The Black Lips doen hun uiterste best en gooien zelfs een Dutronc-cover in de strijd om geloofwaardigheid, maar de plaat klinkt veel te bestudeerd en laat ons volledig koud. Waaraan dat precies ligt is moeilijk op papier te zetten, maar dit plaatje dendert nu al diverse keren voorbij en slaagt er amper in om de aandacht vast te houden tot de interessantere nummers (Feeling Gay, Shes Gone en Take Me Home) aan beurt zijn. Ze zitten nu op een degelijk label en bakken er weer nauwelijks iets van. Jammer.