Reynols is dood, leve Reynols. Na een decennium van stachanovistische lofi-vlijt hebben de Argentijnse aliens hun eerste missie beëindigd. Dat afscheid wordt gevierd met deze kliekjescollectie op zowaar een Belgisch label. Onbetwistbare nucleus van dit outrock-trio is drummer, zanger en spiritueel mentor Miguel Tomasin, niet in het minst omdat hij lijdt aan het syndroom van Down. Hij was de goeroe van de unieke Reynols-kosmologie, een zuiderse hutsepot van peyote-hallucinaties, precolumbiaanse mystiek en elektrisch geïmproviseerde excursies. Hier weinig sporen van de surreële vormexperimenten met kippen of cactussen, maar wel overschotopnames van o.m. de geslaagde collaboratie met tape-pionier en elektronica-oma Pauline Oliveros. Er zijn vaak grimmige drones en neuzelnoise, barre reflecties van het leven in een bankroet land dat haar wonden likt na jaren van omnipresente corruptie en dictatuur. Sterkste verkoopsargument is hun bijwijlen unieke adaptatie van de psychedelische parameters zoals die lang geleden op de rockkaart werden geplaatst door freakerige Amerikaanse lsd-fanaten en langharige Duitse durvers. Lijzige, monotone roffels met gekartelde gitaren, opgezweept door Tomasins glossolalie van de tussenwereld, murmelend als een bezeten sjamaan. Geen must in een exponentieel uitdijnende discografie, maar een correcte synopsis van het latere Reynols-oeuvre.