Vandaag wacht ons een aangenamer verwelkoming in de grote zaal: Bohren Und Der Club Of Gore lijkt zijn noir de noir jazz wel rechtstreeks vanuit David Lynch’ Black Lodge te vertolken- met het podium als een extradimensionele poort, zoiets. In elk geval zijn we direct van de wereld, en misschien daarmee dat Steve Von Till’s solo-set ons daarna minder kan bekoren. Te aards en te kaal voor de luim waarin we ons nu bevinden, al moet gezegd dat zijn naakte akoestische folk bij momenten zeer overtuigend klinkt, en in zijn beste passages klinkt doorheen zijn rauwe maar toch warme grom zelfs een zweem Johnny Cash. Ik geef toe: het ligt in dit geval gewoon aan mij.
We zoeken even verpozing in de bescheiden doch drukbezochte merchruimte. Deze hoek van de muzikale underground besteedt over het algemeen veel moeite aan de visuele inkleding van hun geluidswaar, en dat wordt beloond met een select maar fanatiek publiek dat nog wel degelijk zijn geld besteedt aan plaat- en cd-werk. En ook hier geldt weer: wie een goede beurt maakt op het podium, ziet dat nadien vertaald in een opstoot van aandacht aan de merchstand.
Ik vermoed dat Mono zich zo heeft verzekerd van mooie sales. Hun passage op Roadburn was een majestueuze triomf, waarbij hun muziek de perfecte eigen soundtrack vormde. Visueel was het een plaatje: de backline als een monolitische rots van versterkers, en de drummer met zijn plechtstatige gong als middelpunt. Daarvoor de drie muzikanten, het hele optreden lang bijna gezichtsloos achter hun wiegende zwartharen gordijn, volledig één met de lange krullen van geluid die zich ontsponnen, dan weer terugrolden, als een getijdegolf van muziek. Doorheen de zaal was het muisstil, de treden een zittribune voor het in één beweging meedeinende publiek. Voor een band als Mono, al tien jaar in de subdivisie (‘voer voor kenners’, zeg maar) de ideale omstandigheden om wat zieltjes te winnen bij een welwillend publiek. Waarvan akte.
Wàt hadden we ons graag omver laten blazen door het oorverdovend ontwaken van Cathedral uit z’n winterslaap. Maar helaas: de doomgigant wreef zich de eerste minuten nog verdwaasd de ogen uit, en het eerste stuk van het optreden speelde de band ogenschijnlijk met stramme spieren. Vooral opperhoofd Lee Dorrian, nochtans meteen stevig in vorm inzake de verplichte Ozzy-danspasjes, wist tijdens de eerste nummers maar met moeite de juiste foute noten (toonvast is zijn zangstijl sowieso nooit) te raken.
Maar eerlijk is eerlijk: halverwege het concert vond de groep z’n verse adem, en vanaf dan was het genieten geblazen. Dat de fans er vooral waren voor ouder werk hadden ze ook wel begrepen, en die verwachting werd zonder morren ingelost- tot obligate afsluiter ‘Hopkins Witchfinder General’ toe. Niet essentiëel, wel geslaagd.
Voor Dorrian & Co moet de double bill met een groot voorbeeld een leuke opsteker zijn geweest, maar persoonlijk had ik weinig boodschap aan de belegen sound van Saint Vitus. De knarren werden door het publiek onthaald met enige breeddenkende goodwill, maar die kon ik zelf maar met moeite opbrengen, zeker toen bleek dat de band er een absoluut beroerde drummer op nahield. Bleef over: een grijsgemaand curiosium, waarbij na tien minuten zelfs het lachen verging.
Snel dus naar de Green Room, waar Dragontears het soelaas biedt waar wel meer vluchtenden naar snakken, zo blijkt uit de volkstoeloop. De Kopenhagers gaan live wel wat wilder tekeer dan op plaat, met hun aan de sixties schatplichtige psych. Regelmatig staken zelfs echo’s van ouwe Monster Magnet de kop op. En toch: de songs bleven mooi overeind in de jams, en hadden nét genoeg slimme hoekjes om het tot de laatste noot interessant te houden. Mooi concertje alweer.
Graag hadden we nog gebleven voor de Japanse Satanrockers van Church Of Misery, maar het gezelschap is óp en morgen volgt nog een heftige dag. Later zullen we vernemen dat de afwezigen ongelijk hadden, maar ik hoef niet zo nodig steeds gelijk te krijgen. Het quota puike optredens is voor vandaag wel bereikt.