Dour zal nooit het festival voor de Chardonnay-nippende salonjournalist worden. Maar de hittegolf van dit weekend zorgt pas écht voor een doeltreffende lakmoestest om mannen en vrouwen van mietjes en truttebellen te scheiden. Reeds bij het vallen van de eerste avond is het struikelen over de gestuikte lichamen van overmoedige feestneuzen, en de volgende dag zal uit een triest voorval blijken hoe belangrijk het is dat we hier allemaal een beetje zorg dragen voor elkaar. Niettemin: we hebben de vier dagen doorstaan en daar zijn we best trots op.
Donderdag
Tijdens Future Islands en Son Lux (nochtans beide op onze agenda) staan we nog te knokken met tentstokken, en uiteindelijk walsen we de steppe op met een geut hiphop. World’s Fair maakt deel uit van de nieuwe lichting waar ook helden als Underachievers en Pro Era deel van uitmaken. Jonge snaken die de “egocentrische” periode in het genre (met navelstaarders als Jay-Z en Kanye West) achter zich laten met de focus terug op plezier maken onder een bende makkers. En daarvoor is Dour dé geknipte plek! Bovendien is het duidelijk dat de jongens voor de eerste keer overzees touren: al gauw krijgt het gebeuren op het podium de allure van een schoolreis zonder leraars – er wordt met drank gesmeten, BIRs getrokken (voor onze Nederlandse vrienden: “broek in reet” – hoeft geen tekening bij denken we) en de spelletjes “kijk eens wat ik durf” worden met een grote bek doorgetrokken naar het publiek, dat enthousiast deelt in de feestvreugde. De muziek sluit hier perfect op aan: een mooie symbiose van de beste boom bap uit de nineties (“Heathrow” steunt op een verknipte DJ Premier sample) en het knetterende electronische geluid dat recentelijk binnen het genre opgang heeft gemaakt. Toegegeven: de teksten van World’s Fair zijn af en toe net nog wat té puberaal, maar dit zijn dan ook een stel rotaanstekelijke pubers. En ze groeien al zo snel op, meneer.
Darkside is momenteel de strafste electronische act die je op een podium kan meemaken. Mag dat tellen als review?
Okay dan: anno 2014 staan we nog steeds té vaak te staren op bleke jongens achter een laptop en enkele knoppenbakjes terwijl we ons (zelfs als amateur-producer) afvragen wat ze daar nu eigenlijk zijn aan’t doén. Bij Darkside stel je die vraag niet, je hóórt het gewoon. En je staart niet, want met alle improvisatie waar Nicolas Jaar en gitarist Dave Harrington zich aan wagen weten ze meesterlijk de spanning op te houden van begin tot einde. Een maandje geleden zagen we ze in Barcelona op Primavera, en dat leek wel een heel andere set: broeierig maar verleidelijk en enigszins beheerst. Op Dour klinkt Darkside een stuk gevaarlijker, met Harrington die regelmatig in regelrechte psychedelica gaat hangen met zijn uithalen, en beats die een smeriger randje vertonen. Het effect blijft echter vergelijkbaar: een uitzinnig publiek, en een vroeg hoogtepunt van het festival.
We schuimen enkele verdienstelijke maar vergeetbare dj-sets af, om te belanden bij de liveset van Addison Groove, weer één van die dubstepnamen (toen nog als Headhunter) die is beginnen stunten met footwork en juke. Een muzikale richting waarvan we doorgaans schele hoofdpijn krijgen, maar de bijzonder frisse toetsen garage en breakbeat houden de groove soepel. Bovendien kent Antony Williams de kracht van de beperking – op een half uurtje is zijn set afgewerkt, en dat is in dit geval precies genoeg. Een mooi miniatuurtje van geraffineerde ritmes.
Na de wat vrijblijvende show van rapper Mac Miller schuiven we aan bij Gramatik, een in de States residerende Sloveen die zowat àlles in de hutsepot draait – hiphop, glitch, electrohouse en drum’n’bass. Live gespeelde en gesamplede gitaren geven aan dit bonte mengsel ook nog eens een uitgesproken bluesy toets. Klinkt onwerkbaar? Op plaat verzandt het inderdaad nogal eens in een smakeloos zootje dat buiten enkele uitschieters nooit van de grond komt. Maar het is één uur ’s nachts en we zijn op Dour, en hier werkt het als een tiet. Gramatik’s set heeft dat balorige “je m’en fou” dat ook de vroege Big Beat van Fatboy Slim en het Skint-label typeerde, met zeer voor de hand liggende samples die net op het juiste moment in de mix worden gesmeten en een feilloos gevoel voor de niet al te veeleisende dansvloer. Waar wij ons dus ook schaamteloos laten gaan – morgen herkent hier al niemand ons meer.
Nu de toon is gezet moeten we verder, natuurlijk. Kan Jeff Mills de benen wakker houden? Had gekund, maar na een half uur veelbelovende opbouw (we gokken dat hij op dat moment al een dertigtal platen aan elkaar heeft gelast) trekt hij zonder enige verklaring de stekker uit het feestje. De volgende middag vangen we het gerucht op dat hij geschoffeerd was door het aanhoudend scanderen van “Dooooouuureeeh” doorheen zijn set – begrijpelijk maar ook wat flauw, we zijn dit jaar geen optreden tegengekomen waar dat niét voorviel. Hoe het ook zij: een tijdlang staat het volk wat om z’n as te draaien, maar dan wordt er bijna instinctief een naburige beat opgezocht. Wij belanden eerst bij Shadow Child, die met zijn set een feitelijk vervolg breidt op het geluid dat hij zelf met de hit “String Thing” neerzette. Maar het is de Duitser Chris Liebing die pas echt onze nacht bezegeld tot het ochtendgloren. Donkere, desoriënterende techno die uit de kelders van de oude Tresor lijkt op te borrelen, maar dan wel doorheen een waas van echo’s en galmen die het geluid naar een hogere dimensie kaatsen. Wanneer we de ogen weer openen blijkt het alweer dag te worden.
Foto’s: Caroline Lessire
(Als je over een foto scrolt verschijnen de bedieningsknoppen)
Vrijdag
Veel te weinig slaap, veel te veel graden. We spenderen dan ook een goed deel van de dag verzonken in de comfortabele zetels van de persruimte. Pas bij het vallen van de avond schuifelen we terug richting feestgedruis voor Onra. Laten we dit beschouwen als een voorsmaakje op de show van Madlib morgen, want laten we eerlijk zijn: van samplekeuze tot afgewerkte beats volgt Onra volledig de blauwdruk van de grootmeester. Live waagt hij zich aan weinig meer dan het naspelen van zijn platen, en een optreden met enkel een MPC-sampler als instrument geeft (hoe virtuoos ook) meestal weinig vanop een festivalpodium – te statisch, te afstandelijk. Dat zal in dit geval echter de pret niet drukken: Onra’s verknipte electroplaat ‘Long Distance‘ uit 2010 heeft hier destijds veel toeren gedraaid, en soms is het gewoon genieten van goed vakmanschap.
Het probleem van The Notwist? Laten we dat even treffend illustreren: blijkbaar (we lezen het hier maar net op Wikipedia) was het van 2008 geleden dat ze nog een plaat hadden gemaakt, en we hadden ze geeneens gemist. Ze vertoeven eeuwig ergens in onze schimmige herinnering van noughties festivals waar we ze vast een paar keer aan het werk hebben gezien. Maar nu is er een nieuw album, bovendien verschenen op het legendarische Subpop. De rustperiode heeft helaas geen hernieuwde focus met zich meegebracht, wel integendeel. Meer dan ooit ontbreekt het The Notwist ook live aan een identiteit, en daardoor zijn er onmiskenbaar enkele hoogtepunten (zoals de finale met gouwe ouwe ‘Pilot’), maar vooral veel momenten waar we moeite hebben om de aandacht erbij te houden. Mogelijk is het voor de band even opnieuw zoeken naar een richting, en anders ervaren we binnen een paar jaar ongetwijfeld weer zo’n vage déjà vu.
’t Is niet dat we zaten uit te kijken naar het optreden van Raekwon, maar de nostalgie wil ook wat. De gehele Wu-Tang kliek kan ons al een hele tijd grotendeels worst wezen – van na het eerste rondje soloplaten, om precies te zijn. Een paar keer werden we vanuit die hoek nog eens aangenaam verrast, zoals bij het verschijnen van Ghostface Killer’s ‘Fishscale‘ en ook toen Raekwon in 2009 het vervolg dropte op zijn klassieke ‘Only Built 4 Cuban Linx‘. Jazeker, met zo’n titel was het terug op veilig spelen, maar het resultaat was niet minder dan een moderne hiphopklassieker. Als Raekwon nog zo’n goud in handen heeft, waarom valt hij dan terug op weeral dezelfde platgespeelde Wu-Tang tracks uit het groepsdebuut? Daarmee vult hij makkelijk het eerste kwartier van het optreden, om vervolgens (nog steeds jammerlijk voorspelbaar) netjes de hits uit ‘Only Built…’ deel 1 aan elkaar te rijgen. Valt er dan niks van nieuw materiaal te horen? Best mogelijk van wel, maar voor ons is de maat mooi vol op het moment dat Raekwon een schmalzig eerbetoon aan Ol’ Dirty Bastard inzet. We weten het nu wel zeker: hiphop is for the children.
En niemand die dat feit treffender illustreert dan de bende die op dat moment in een naburige tent het podium opstormt: Underachievers is net als World’s Fair (zie hier boven, amnesielijders!) een stel jonge honden met een broek vol goesting. Hun optreden verloopt eigenlijk parallel met dat van voornoemde – maar dan met nog meer chaos, nog meer drank die in het rond vliegt, en een deejay die zo klein is dat hij af en toe de onbedaarlijke drang voelt om in bloot bovenlijf op de decks te gaan staan. We hopen dat Raekwon vanop het hoofdpodium een glimp van het partijtje kon opvangen, en een lichte steek van jaloezie mocht ervaren.
Op een halfuur tijd zijn er twee verschillende dames die ons Little Dragon aanraden als hun favoriete groep. Dat blijkt een gouden tip die uitdraait op het eerste persoonlijke hoogtepunt van dag twee. We kenden de band dan ook compleet niét, en bij wat verkennende luisterbeurten achteraf valt op hoe ingetogen het plaatwerk kan worden. Dat is live wel anders: op Dour kiest de band resoluut voor geraffineerde maar ultra-aanstekelijke grooves die bijwijlen doen denken aan de meest funky kant van LCD Soundsystem, of nog meer aan The Juan MacLean (en dat is géén racial profiling!). Met een constant bezwerende frontvrouw, een gekke professor op toetsen en een compleet monster van een drummer was dit één groot feest, van begin tot einde. Dat we dit op een ADHD-festival als Dour ook volledig hebben meegemaakt mag als voldoende lof gelden.
Maar de vetpot is nog niet leeg! Vergeet wat we zonet zeiden over hiphop: van sommige veteranen kunnen de jonkies ook nog wat leren. Hoe waardig ouder te worden in het genre bijvoorbeeld – je hoeft niet verder te kijken dan de absolute topshow van Nas. Het volstaat nog niet dat hij het meesterwerk ‘Illmatic’ uit 1994 komt bloemlezen, en vervolgens nog maar in de bak klassiekers moet graaien om het optreden af te ronden. Nee, Nas moet per se nog aantonen dat hij één van de meest eloquente en charismatische mc’s van zijn generatie is, dat hij live hiphop kan brengen zonder flauwe spelletjes met het publiek, en dat een puike videoprojectie een meerwaarde kan bieden. Een totaalspektakel kortom, dat op dit festival zijn gelijke niet kent – zelfs al staat hier het kruim van de nieuwe generatie mc’s. Schaak en mat, Beast Coast!
Hierna kan een deejay enkel maar tegenvallen, en Hudson Mohawke doet zelfs geen moeite om die stelling te weerleggen. Voor elke goeie stamper die hij uit z’n platenbak schaart, volgen een stel platte kermisdeunen, wat ons al gauw andere oorden doet opzoeken. En zo ontdekken we toevallig de gegarandeerd slechtste act op het festival: Igorrr (sic), een Fransman die aan industrial doet. Klinkt al tenenkrullend? U hebt nog niks gehoord: het optreden zet in met een kakelende operazangeres, die abrupt wordt afgesneden door een bloedstollende schreeuw. Wat volgt is een monsterlijke dreun die tevergeefs aansluiting zoekt bij zowel Nine Inch Nails als Aphex Twin. De operazangeres en de schreeuw duiken lukraak terug op in de kakafonie. We beschouwen het als een teken van de festivalgoden: tijd om de camping op te zoeken.
Foto’s: Caroline Lessire
(Als je over een foto scrolt verschijnen de bedieningsknoppen)