Het is ieder jaar weer fijn thuiskomen. Zodra de ingang van de 013 in zicht is, verandert het leven weer even voor een paar dagen en duiken we een andere dimensie binnen. Een die donker is, maar zeker niet negatief. Met het festivalbandje om de pols treden we toe tot het walhalla van de stoner, de doom, de psychedelica. Probleem is altijd het vinden van een weg in het aanbod, wat neerkomt op lastige keuzes maken. Maar goed, daar deinzen wij natuurlijk niet voor terug en het is een last die we zonder al te veel te zeuren dan ook dragen. Waar we wel (heel even) over zeuren is de bak hagel en regen die neer komt denderen uit de lucht, waardoor de eerste uren met natte kledij moeten worden doorgebracht. Een speldenprik van boven naar het occulte zooitje hier beneden. Uiteindelijk leidt de route op deze openingsdag langs een negental bands.
Het Zweedse Year of the Goat staat in de Stage01, de kleinste zaal die vorig jaar nog onder de noemer Batcave in het programmaboekje stond. De eerste act voor ons vandaag en gelijk komt een van de grootste euvelen van Roadburn naar voren: het is te druk. Over het algemeen is het vrij goed mogelijk om de bands te zien die men wil zien, zolang men maar ruim van te voren aanwezig is. Dit maakt het ‘hoppen’ wel wat lastig, vooral bij bands in de Stage01, waar mensen vaak tot achter in de gang proberen een glimp op te vatten van de band die ergens vooraan op het podium zou moeten staan. Year of the Goat is van onze positie ook niet goed te zien, maar het geluid is zeer goed te noemen. De occulte sixties/seventies rock van de Zweden klinkt helder door de zaal (en zelfs de gang) en roept een tijdloos gevoel op, alsof er eigenlijk nooit iets is veranderd en voorlopig ook niet zal veranderen. Wellicht niet al te bijzonder, maar over het algemeen een vrij aardig begin van deze Roadburn donderdag.
In de grote zaal staat dan Agalloch. Deze heren uit Portland, Oregon spelen een variant van black metal die nog het meest doet denken aan een band als Alcest, die vorig jaar in de grote zaal stonden. De groot geprojecteerde achtergrond (een zwart en wit beeld van een bos) staat symbool voor de muziek van Agalloch: contrast tussen licht en donker, tussen duister en hoopvol. De forestblackmetal van deze heren ademt natuur en eeuwigheid, zonde alleen dat het geluid niet helemaal perfect staat afgesteld.
Dan Michael Gira, in de nieuwe zaal Patronaat, welke een prachtige vervanging is van het gesloten MIDI Theater. In deze oude kerk is de stem van Gira geheel op zijn plaats. Als een donderende doompredikant knalt zijn kolossale stem door de ruimte, slechts begeleid door een gitaar. Zoals altijd is Gira dwars, tegendraads en zoekt hij met regelmaat de confrontatie op met het publiek. Het blijft de vraag of zijn irritaties oprecht zijn of dat hij inmiddels ten prooi is gevallen aan zijn eigen imago, maar interessante momenten levert het alleszins op. “Shut the fuck up! Shut the fuck up all. What’s the matter, we’re all so bored? We go to a festival like this and we’re gonna talk? Shut up!” Hij blijft een mopperkont (met een fysieke gelijkenis met Ricky Gervais op momenten?), maar tussen het gemopper door speelt hij een aantal fantastische songs. Zijn diepe, dragende stem sleept de luisteraar mee, naar een New York in de jaren zeventig, naar de werelden van Tom Waits en Nick Cave. Meestal fungeert de gitaar slechts als ondergrond voor zijn zang, maar hier en daar laat hij deze ook knetteren en knallen. Voeg daarbij nog een aantal geslaagde en gestripte versies van Swans nummers bij en een licht hoogtepuntje laat zich hier noteren.
Gelijk door naar hoogtepunt twee dan maar: OM op de mainstage. Een lastige keuze, omdat in Patronaat tegelijk Red Fang speelt. Aan de reacties te horen van degenen die daar bij waren is dat zeker een band om in de gaten te houden. De show van OM maakte het missen van Red Fang echter meer dan goed. De band rond Al Cisneros (Sleep, Shrinebuilder) weet meesterlijk de zaal te imponeren met hun vorm van ambient stonerdoom. De rustige opbouw sust het publiek een beetje in, tot de heerlijk stonede basslijnen van Cisneros de zaal vullen en de trommelvliezen doen brommen. De drums zorgen ervoor dat de muziek geaard blijft, terwijl de bass op een vervreemdende manier hypnotiserend werkt. Er wordt vrijwel geen gitaar gespeeld, waardoor de luisterervaring een geheel andere wordt, gewend zoals wij zijn aan de aanwezigheid van het instrument. Erg fijn.
In de Stage01, die deze keer iets minder druk is, staat dan het New Yorkse La Otracina. Dit drietal speelt redelijke rechtoe rechtaan stoner rock n roll met surfinvloeden. Soms schuren ze zelfs tegen het hardere werk aan, als een Brant Bjork die metal is gaan spelen. De muziek is goed, de nummers zijn lekker en hoewel de drummer geen geweldige zanger is, past zijn stem goed bij het geheel. Toch beklijft de show niet helemaal, maar waar dat aan ligt? Misschien iets teveel dezelfde solo’s en drumpartijen. Aardige band, maar nog niet op hun top. In de grote zaal is het dan tijd voor oudgedienden, die naar de mening van sommigen wellicht al over hun top heen zijn: Killing Joke. De Engelsen staan wellicht enigszins verrassend op Roadburn, omdat hun muziek over het algemeen net buiten haar festivalgenres lijkt te vallen. Met hun show weten ze ook niet helemaal te overtuigen. Op momenten komt de klasse duidelijk naar voren, maar het lijkt alsof de band een beetje zoekende is naar een goede samenstelling van hun set. Dan is er ook nog gedonder als iemand uit het publiek bier begint te gooien naar de bassist. Boegeroep is de raddraaier zijn deel en een roadie moet de bassist tegen houden, omdat hij bijna een microfoonstandaard de zaal in wil gooien. Paul Raven is niet meer, daar moeten we ons gewoon bij neerleggen. Een Roadburn onwaardig moment. Gelukkig speelt Killing Joke daarna nog ‘Asteroid’ en gaan we over tot de orde van de dag.
Wegens een interview met Black Tusk missen we dan een klein deel van het programma, maar we zijn op tijd terug om ons te kunnen vergapen aan Spiders in de Green Room. Deze Zweedse band lijkt een reincarnatie van het Jefferson Airplane van de jaren 1960, maar dan in een wat steviger en moderner jasje. De psychedelische rock n roll wordt met verve gebracht en de zangeres heeft een geweldige strot. Ze heeft zelfs iets weg van Grace Slick en met haar wonderschone uiterlijk en lach bespeelt ze met gemak de zaal, waar vele mannen langzaam wegdromen. Toegegeven, ook wij waren diep, diep onder de indruk. Van een heel ander vaatje tappen de mannen van Black Tusk. Zoals de heren al aangaven tijdens het interview vlak voor de show, willen ze altijd alles geven op het podium en dat is dan ook precies wat ze doen. Het Roadburn publiek is onder de indruk: de Stage01 is werkelijk afgeladen vol. Geen mens kan er zowat in of uit en de swampmetal van Black Tusk zorgt er al snel voor dat het zweet uit alle kieren en naden van de zaal druipt. Een beukende set waarmee de heren uit Savannah, Georgia wederom laten blijken een liveband bij uitstek te zijn. Zonde dat ze niet in een grotere zaal geprogrammeerd stonden.
Afsluiter van deze donderdag is voor ons Chelsea Wolfe. De uit Los Angeles afkomstige Wolfe heeft op plaat al een goede indruk achtergelaten, live weet ze deze zelfs ver te overstijgen. In eerste instantie staat ze alleen op het podium, waar ze met gitaar en stem de volle zaal betovert. Dan komt de band erbij en wordt er naast de betovering ook nog heerlijk rockende muziek toegevoegd. Op momenten doet Chelsea Wolfe denken aan PJ Harvey en heeft het zelfs invloeden van Deftones, maar nooit zonder de eigen identiteit te verliezen. Een imposant optreden en fantastische afsluiter van de eerste dag.