“Inspired by our curators Sunn O))) we have expanded the sounds of Roadburn even further this year” lezen we in het programma van de 16e editie van het Roadburn festival. En hoewel Sunn O))) misschien wel de meest pure doom-band is die er op het moment rondloopt en daarmee gemaakt lijkt voor Roadburn, maakt één blik in het programma duidelijk dat het festival inderdaad ook de randen van de metal heeft opgezocht. Swans, Wovenhand, Scorn en The Master Musicians Of Bukkake, om er een paar te noemen, zijn geen bands die je hier meteen zou verwachten, maar tegelijk klopt het ook allemaal weer wel, op een bepaalde manier. Laten we het de Roadburn-manier noemen.
Ook het Franse Alcest, dat aftrapt op het hoofdpodium, wijkt af van de norm. De band speelde ooit black metal, maar heeft tegenwoordig vooral een shoegaze-geluid. De suizende, fuzzy gitaren spelen op een kalm tempo melancholische akkoorden, waardoor het geheel dromerig voorbij trekt. Je zou bijna denken dat Alcest bewust als opener is neergezet om het publiek even rustig aan het volume te laten wennen, voordat de volgende band er de beuk in gooit. Wanneer zanger Neige de hoogte in gaat, komt de zang in de buurt van Sigur Ros of zelfs de Cocteau Twins. Los daarvan doet het geheel vooral denken aan Jesu. Gelukkig is er zo nu en dan een versnelling in de nummers, waarbij de dubbele bass-drum het publiek wakker houdt, want de statische band met z’n lome tred kan niet tot het einde boeien.
Vervolgens smijten we ons in de drukte van de Bat Cave, de befaamde ‘bottleneck zaal’. Quest For Fire is harmonieuze psychrock in de beste traditie van Sleepy Sun of Black Meadow, en die sound wordt naadloos naar het podium gebracht. Enige minpuntje is de vlakke zang, die hier naakt van alle studiotrucerij wat te droog op de muziek ligt. Maar zeker wanneer de heren zich verliezen in klinkend samenspel, vliegen voor ons de eerste gensters van een Roadburnpodium.
Het schema voor de drie dagen zit eivol: 69 (!) bands over vier zalen. Dan kun je als organisatie nog zoveel zorg besteden aan de indeling, het is onvermijdelijk dat mensen tijdens een set weglopen om een stuk mee te pikken van de volgende band. Gelukkig zijn de zalen dicht bij elkaar, zodat we op tijd zijn voor Year Of No Light. Niet als enige overigens, want de kleine zaal van 013 is bomvol. En terecht, zo blijkt. Het Franse zestal werkt zich in een uur zeer bedreven door hun laatste album ‘Ausserwelt’ heen. Lange, uitgesponnen nummers, die net zoveel te maken hebben met doom, als met Godspeed You Black Emperor! en post-metal. Net als GYBE is YONL instrumentaal, en eveneens staan de Fransozen veelal met hun rug naar het publiek. Door strategisch geplaatst tegenlicht ontstaat hiermee een schimmenspel, dat iets komisch krijgt wanneer de twee drummers over hun kit en collega’s heen moeten klauteren naar de synthesizer vooraan op het podium. Maar het doet geen afbreuk aan de muziek, die door ronkende dalen gaat alvorens hoge toppen te bestormen. Op die momenten dreigen de drie gitaren aanvankelijk in een brij te veranderen, maar later wordt het geluid beter. Het geheel klinkt filmisch (ik had me voorgenomen geen ‘episch’ meer te schrijven), en we zijn dan ook zeer benieuwd naar de live soundtrack die de band morgen te horen zal brengen bij de horrorklassieker ‘Vampyr’.
Terug in de Batcave komt Zoroaster vervolgens finaal de fik steken. Zie ook de bandfoto, trouwens. Maar terzake: dit is een band die je best vlak voor een podium los in je gezicht krijgt geslagen. Nu de bloedserieuze post-metal à la Isis of Pelican alweer z’n beste tijd heeft gehad, is het terug tijd voor wat fun en swing in het genre. Geen toeval dus, dat onder andere deze band uit het broeierige zuiden wordt gevingerwezen als een aanstormende belofte. Die reputatie weten ze op Roadburn losjes waar te maken. Zelf situeren ze’t tussen Godflesh en Swervedriver, wij houden het op boogiesludge, al willen we er vooral geen definitief etiket op plakken, want de band blijkt in volle beweging naar een eigen geluid. Aanstekelijk en confronterend in één zucht.
Hoezeer we zo’n nieuwe wind ook toejuichen, op Roadburn blijft het leuk om af en toe nog eens ouwerwets in de “dooooom” te gaan hangen. Acid King is ondertussen ouwe getrouwe in het genre, en levert ook ouwerwetse ambacht. Dreunend zoemende mokerriffs en een Tarantino-achtige cool (de seventies exploitation projecties scherpen die nog wat aan), als tussendoortje blijft zoiets onovertroffen.
Een uurtje later maakt Woven Hand zijn opwachting, een optreden dat vanuit verschillende hoeken met argusogen wordt gevolgd, want hoe zou dit gedijen voor een Roadburn-publiek? In alle eerlijkheid: wij vonden David Eugene Edwards en z’n band (hier uitgekleed tot powertrio met orgel en drum) hier perfect op z’n plaats. Maar lag het aan de luim, of was hij daar écht zelf niet van overtuigd? Zijn bizarre, ogenschijnlijk defensieve houding tegen een welwillend publiek maakte van een in wezen krachtige performance een bijwijlen licht ongemakkelijke ervaring.
Eén van de buzzwords dit festival is zeker ‘occult rock’. Er broeit iets in het genre, zo heet het, en Blood Ceremony wordt de eerste band op het programma die ons wijzer moet maken wàt. Daar slagen ze bij aanvang niet volledig in. Specifiek in dit genre mag men voor ons gerust wat theatraal over de top gaan. Rook, kaarsen, onheilspellende attributen op het podium: yes please! Blood Ceremony staan als muzikanten zeker hun mannetje op het podium, en hun Canterbury progrock is bij momenten technisch zeer indrukwekkend. Maar de aankleding van het optreden is vrij kaal, waardoor het geheel bij momenten de uitstraling krijgt van een nuffige seventies fusionband. Enkel de theatrale handbewegingen en occulte tronies van zangeres-orgeliste-fluitiste (ja, zo’n band is het dus wél) moeten ons in een Hammer-horrorsfeertje sleuren. Dat is dus niet gelukt. Maar dankzij het muzikale meesterschap en puur vakkundig spelplezier van de band krijgen ze hier toch nog de goedkeuring. Weer ’n groeiband.
Wat te verwachten van het Finse Circle? De avant-gardistische platen zijn moeilijk te duiden, de documentaire van vorig jaar zo mogelijk nog moeilijker. Het is vooral de band zelf die zich metal lijkt te vinden (New Wave Of Finnish Heavy Metal nog wel), maar of wij dat ook zo zien moet nog maar blijken. In eerste instantie lijkt het te lukken: na een experimenteel intro legt de band zich toe op theatrale spierballenrock, met een hoofdrol voor de zanger, die zijn partijen met veel pathos brengt, als een Finse Bruce Dickinson. Alleen, de nummers lijken meer tijd nodig te hebben om te eindigen dan te beginnen, want na een minuut of twee rocken gaan de band steeds over in minutenlange hypnotische stukken. De ene keer malende drone rock, dan weer progrock-gepingel, dan weer avant-jazz-improvisaties. Het is zeer onvoorspelbaar, en dat houdt het wel spannend, maar er is ook geen touw aan vast te knopen. Halverwege wordt er plotseling een lang stuk ingelast, waar de zanger en één van de gitaristen een onbegrijpelijk soort kabuki-spel uitvoeren, begeleid door minimale gitaarnoten. Dat we geen Fins spreken helpt natuurlijk niet, en we zijn er niet helemaal van overtuigd dat het veel zou helpen mochten we dat wel doen. Maar de zaal vindt het best. We kijken toe met een mengsel van verwondering en vermaak, maar er zit uiteindelijk te weinig lijn in om permanent te kunnen boeien.
Net zoals je elke keer op Roadburn thuiskomt met een paar nieuwe revelaties, tref je elk jaar ook een paar dinosaurussen die vooral uit respect voor hun bijdrage aan de genregeschiedenis mogen aantreden. Soms blijkt de tand des tijds onverbiddelijk te zijn toegeslagen- we herinneren ons het optreden van St. Vitus enkele jaren geleden, en huiveren. Pentagram heeft zich dankzij wat personeelswisselingen alvast zijn muzikale geloofwaardigheid behouden- de klassieke riffs pompen overtuigend de zaal in. Zanger Bobby Liebling was ooit de waanzinnige dracula in het genre, maar tegenwoordig neigt z’n podiumprésence eerder naar de Addams Family. Nog steeds sympathiek, dat wel, waarmee we hem uiteindelijk z’n zangpartijen- toononvast zou een understatement van jewelste zijn- vergeven. Tegen de tijd dat de klassieker ‘(Pay For) All Your Sins‘ luidkeels wordt meegebruld, staan we even ongegeneerd te bangen als de rest van de zaal.
De avond ontwikkelt zich stilaan naar het epicentrum van de avond: de uitvoering van het bepalende meesterwerk van de industrial metal, ‘Streetcleaner’ door Godflesh. De machine komt traag doch onderhuids dreigend op gang, als een pandoering die zich ongemerkt voltrekt. Maar een half uur later merken we opeens dat we al een tijdje de klappen waren aan’t incasseren, en voel je een volle zaal gewillig gebukt gaan onder de niet aflatende beuken van het duo. Bij zo’n band hoort natuurlijk ook het nostalgisch gemijmer dat het ooit relevanter, dreigender, beter was- maar we laten ons niet verblinden door nostalgie: dit is nog steeds een topact met een impact.
Als er al iets op aan te merken is, dan wel dit: anderhalf uur lang deze beukwals grenst aan masochisme. We maken gebruik van een pauze in het geweld om te ontsnappen, en zoeken zalving bij de paganistische vikingfolk van Wardruna. Vreemde band, dit- met enkele voormalige blackmetalhelden (waaronder de schrikwekkende Gaahl) die zijn thuisgekomen in hun traditie, en traditionele Noorse gezangen en instrumenten combineren in een drone-variant van de locale volksmuziek. Alweer een buitenbeentje dus, dat toch raak geprogrammeerd blijkt: iedereen is in volle vervoering door het geestverruimend effect van de ritualistische mantra’s met rendiervellentrommels.
Tenslotte is het veilig landen bij Carlton Melton. Sufgebeukt staan we zeker open voor een minder confronterend geluid, en dat is precies wat de Californiërs bieden. Het vijftal – althans op de plaat; de Batcave is stampvol, en van achteruit de zaal zijn maar drie man te ontwaren, maar het zou met gezien het gebodene niets verbazen dat de andere twee hun rug op het podium liggen – maakt een psychedelische mix van space-rock, krautrock en drones. Niet dat er helemaal geen scherpe randjes aan zitten, maar de stevige stukken die het midden houden tussen Hawkwind en Spaceman 3, worden afgewisseld met lange, geïmproviseerde passages die ons aan Moon Unit doen denken en anderen die neo-psych en drones met elkaar versnijden. Om het effect te verhogen, wordt achter de band allerlei kleurigs geprojecteerd, een moderne variant van de vloeistofprojectie. Het is wat voorspelbaar en muzikaal niet allemaal even hoogstaand, maar na een dag lang herrie is het geen onaangenaam hypnotisch alternatief voor de ‘metal disco’ die verderop plaats heeft. Waar het overigens niet erg druk blijkt te zijn als we later gaan kijken. Dan maar vroeg naar bed. Kan misschien ook geen kwaad, want morgen moeten we immers het geweld van Sunn O))) zien te weerstaan.
(Dimitri Vossen, Maarten Schermer)