Het IFFR-programma – dit jaar naar eigen zeggen meer gefocust – drijft nog steeds zelfs de meest volhardende bezoeker welhaast tot waanzin. De boodschap was dus: get real or go insane.
Het Internationaal Filmfestival Rotterdam is een groot publieksfestival met een ruime selectie uit de arthouse en indiefilms die de volgende maanden in Nederland te zien zullen zijn en vaak reeds in Vlaanderen te zien zijn geweest wegens de logistieke voordelen voor distributie in het Nederlandse taalgebied. Daardoor lijkt het alsof Nederland altijd een half jaar achterop loopt. Aan het einde van deze week signaleren we als Vlaams-Nederlands medium nog de interessante films die je dit jaar in de Nederlandse bioscoop of het filmhuis mag verwachten.
En in Gonzo (circus) #108 lees je een uitgesproken interview met Bouli Lanners, de Belgische regisseur van ‘Les Géants’. En we besteden ook aandacht aan het Parijse label Lowave dat dit jaar zijn tienjarig jubileum viert en reeds verscheidene malen vertegenwoordigd was op het festival. Tot nr. 108 in de winkels ligt, kun je in de huidige editie een interview lezen met een American in Paris Pip Chodorov die vorig jaar op het IFFR zijn film ‘Free Radicals’ presenteerde. In deel 2 weven we onze eigen rode draad door de interessantste, meest verrassende of dramatisch teleurstellende films van het festival.
Gek worden…
Film en waanzin zijn niet los te denken van elkaar, en daarmee zeggen we gelukkig helemaal niets nieuws. Het korte filmprogramma ‘Ordinary Madness’ illustreerde dit perfect. Roderick Hietbrinks ‘The Living Room’ deed voor de tigste keer mijn mond openvallen van verbazing. De opzet is simpel maar geniaal absurd: een grote eik komt een typisch Nederlandse woonkamer binnen en sleept zich voort naar de achterzijde van het huis, tijdens zijn doortocht stoelen, fotolijstjes en andere artefacten met zich mee sleurend. De idee dat een immense boom zich door je huis een weg baant, is uiteraard genoeg om je helemaal gek te maken. Werk dat doet denken aan Guido van der Werve, maar zonder de exotische locaties en dus meer gericht op de ‘waanzin van alledag’. En ook Erkka Nissinens universum – ‘werk’ is een te eenvoudige omschrijving – blijft fascineren. Klinkt een man met afgehakte armen en een platgereden enkel die strompelt om een hyperblauw zwembad en door gangen van pseudo-Noord-Koreaanse paleizen om vervolgens levend begraven te worden terwijl er een filosofische monoloog wordt gedebiteerd, al gek? In ‘Rigid Regime’ gaat Nissinen veel verder dan de ‘waanzin van alledag’, noem het maar ‘complete waanzin’.
Daaraan ontbrak het juist aan de films over krankzinnigheid in het speelfilmprogramma. ‘La Leggenda di Kaspar Hauser’ van Davide Manuli is een Italiaans sponsorvehikel voor een sportkledingmerk en een hoofdtelefoonmerk met pretentieus acteerwerk, een banaal script dat poogt een ironische commentaar te leveren op diverse filmgenres en met name Westerns en gezochte kunstgrepen die ‘idiotie’ moeten verbeelden. De platte elektrosaus van de Franse producer en dj Vitalic maakt het des te erger en Vincent Gallo gaat totaal de mist in als ‘witte c.q. goede cowboy’. Verplicht voer voor hipsters wellicht, maar voor filmliefhebbers ondraaglijk.
Omwille van de thematiek en de onbewuste referenties aan ‘Schock Headed Peters’ en William S. Burroughs keken we erg uit naar ‘Shock Head Soul’, een Nederlandse productie van Submarine die eerder al ‘Viktor & Rolf’, ‘Lagos Wide & Close’ en ‘Drifter TV’ uitbrachten. De 3D-installatie van regisseur Simon Pummell in TENT intrigeerde en deed sterk denken aan Cronenbergs ‘Naked Lunch’, inclusief referenties aan William S. Burroughs’ ‘Soft Machine’, waarmee Burroughs de notie van controle over het eigen leven en creëren reeds lang geleden verwierp. In Pummells installatie ‘The Sputnik Effect’ zweven replica’s van de ‘Hansen Writing Ball’ als gigantische kwallen door de ruimte en de tentakels trekken je als het ware naar binnen. Helaas, dat vermag de film niet die voortgekomen is uit dit kunstproject over het leven van rechter Daniel Paul Schreber en die is gebaseerd op diens memoires ‘Gedenkwürtigkeites eines Nervenkranken’. Dat het oorspronkelijk een kunst- en onderzoeksproject betreft, blijf je zien aan de vorm waarin de film is gegoten. Een soort van re-enactement van het proces waarop Schreber zelf zijn vrijlating bepleitte met acteurs enerzijds en hedendaagse experts anderzijds (psychiaters, psychoanalytici en historici) die in een historisch kostuum werden gestoken. Het verhaal van de ongelukkige ziel en zijn toegewijde vrouw wordt braafjes verteld als in een kostuumdrama (doe ons dan maar Geoffrey Rush als De Sade in ‘Quills’), in de rechtbank komen we in een documentaire met talking heads terecht die helaas meer verwarring dan duidelijkheid scheppen over het geval-Schreber (in de film wordt hij veelvuldig overgoten met water, de expert van dienst verklaart vervolgens dat er in de negentiende eeuw veel ‘extreme therapieën’ werden ontwikkeld maar vermeldt vervolgens niet dat bijvoorbeeld het wekenlang in bad zetten of langdurig douchen van ‘hysterische’ of ‘psychotische’ patiënten tot de jaren 1920 en zelfs nog daarna gebruikelijk was). Deze scenes worden doorsneden met performace/videokunstachtige shots van de ‘lijdende man’. Een drieslachtige aanpak dus die bij geen enkele doelgroep zal aanslaan noch de relatie tussen psychosen, religie en seksualiteit verheldert. We werden er gek van, maar alleszins niet op de juiste manier. Over de nieuwe van David Cronenberg zelf, ‘A Dangerous Method’, die de gecompliceerde verhouding tussen de psychoanalytici Freud, Jung en Sabina Spielrein behandelt, lees je later deze week.
Nee, doe ons dan toch maar even ‘Bobby Yeah’, ons aanbevolen door de aardige collega’s van Zone5300. We weken daarmee een beetje af van ons parcours – doe een beetje gek! – maar elk jaar zit er wel een animatie in het programma die indruk maakt. Vorig jaar was dat David O’Reilly’s absurd pijnlijke ‘The External World’. En dit jaar dus ‘Bobby Yeah’ van de Engelsman Robert Morgan. Hij schiep een Cronenbergiaanse nachtmerrie vol parasieten, monsters waaraan uitsteeksels groeien, ingewanden die in het rond vliegen, vreemde schepsels die worden geboren, schedels die met veel kracht worden geplet, ogen die wellustig worden uitgedrukt en een mysterieuze knop die alles op z’n kop zet. En dat alles in een kitscherig rozerood kleurenpalet. Volgens de maker liet hij zich inspireren door zijn bizarre jeugd, samen met zijn broers en zussen in een afgelegen Engels dorp, maar het kon net zo goed de nachtmerrie van een aanstaande vader zijn: reuzesperma dat door een ‘moeder-monster’ met een slurf wordt opgezogen en waaruit een mismaakt ‘kind-monster’ tevoorschijn ‘plopt’. En voor een mannelijke collega representeerde het dan weer ‘een realistisch beeld van hoe het voelt om net een baby te hebben’. En de geluidseffecten die je hoort in ‘normale’ horrorfilms zijn in ‘Bobby Yeah’ nog eens extra aangezet, zodat je de hele tijd niet anders denkt dan ‘gatverdamme’ en het tegelijk uitgiert. ‘Bobby Yeah’ werd niet bekroond door de Tiger Award-jury, maar is nu al een cultklassieker in wording die we nog op vele festivals en hopelijk ook andere platforms zullen zien.
Wakker worden
Wie heden ten dage nog de krant durft uit te spellen, is bijna een held. Niet omdat kranten ‘zo 1900’ zijn, maar omdat het haast zelfkastijding is geworden om de stroom van negatieve berichtgeving te lezen en verwerken. En het verdomd moeilijk is geworden om de ‘vele realiteiten’ onder ogen te zien en tegelijk hoop op de toekomst te behouden. En toch – zo houden filmmakers uit de hele wereld ons voor – is het belangrijk je niet af te wenden, maar je te blijven verzetten en alternatieven te blijven zoeken.
De Franse (video-)kunstenaar en regisseur Philippe Grandrieux – bekend van arthouse films als ‘Sombre’ en ‘Un Lac’ – toont ons ‘voorbeelden’ in zijn serie documentaires ‘Il se peut que la beauté ait renforcé notre résolution’. Hij onderzoekt daarin de relatie tussen esthetiek en engagement. Het eerste portret in de reeks is dat van de experimentele en radicale Japanse filmmaker Masao Adachi, die ook al in ‘L’Anabase’ aan het woord kwam. Terwijl hij in ‘L’Anabase’ uitweidt over zijn tijd bij het radicale Japanse Rode Leger in het Midden-Oosten begin jaren 1970, gaat hij in dit portret vooral dieper in op hoe zijn leven – in isolement: commercieel, intellectueel, geografisch, menselijk – zich daarna heeft ontwikkeld en hoe hij geëngageerd kan blijven. Wat Grandrieux in dit subtiele portret heel erg duidelijk weet te maken is hoe Adachi nog steeds worstelt met de gewelddadige kanten zijn verleden en hoe dat engagement – gestoeld op communistische dogma – nog steeds doorwerkt in zijn werk, terwijl hij voor zijn eigen zielenrust vooral een esthetiek van schoonheid naar voren schuift. Expliciet afstand nemen van de aanslagen waar ook onschuldige slachtoffers bij vielen, doet hij niet, maar hij noemt de ‘revolutie’ die ze nastreefden een beeld, gebaseerd op herinneringen terwijl hij het initiële moment – dat hij iets ging doen dat hij niet begreep maar noodzakelijk achtte – niet kan terughalen. Hij houdt daarom een pleidooi voor een esthetiek gebaseerd op smaak in plaats van de logica en dogma, hij bezweert dat filmmakers terug naar de gevoelswereld moeten ‘to get real’. Tegelijkertijd zie je ook een man die twijfelt, die zoekt, die nooit het definitieve antwoord zal (kunnen) geven, zolang hij door Tokio dwaalt. Grandrieux begint met een lange monologue intérieure waarin Adachi schommelt. Waarna zijn overpeinzingen in perspectief worden geplaatst door collega’s om vervolgens te eindigen in de intieme setting van een bar in Tokio. Eind maart is deze ontroerende en inspirerende documentaire opnieuw te zien tijdens het Gentse Courtisane-festival waar Philippe Grandrieux filmmaker in focus is.
Nog zo’n onoplosbaar ‘gegeven’ in het nieuws is het Israëlisch-Palestijns conflict. In ‘Lacan Palestine’ probeert kunstenaar/filmmaker Mike Holboom de oorzaken van deze strijd te achterhalen en oplossingen aan te dragen. Zoals gebruikelijk bij Holboom krijgen we een mix van beelden uit diverse bronnen: journaals, oude speelfilms, fragmenten uit werk van collega-videokunstenaars et cetera. De verteller – filmmaker Mike Cartmell – die zelf een trauma in zijn privé-leven tracht te verwerken, analyseert het conflict vanuit Lacaniaans perspectief en tracht de diepere betekenis van woorden, zoals ‘Palestina’, in diverse wijzen van gebruik te ontrafelen alsook de notie van ‘singulariteit’ in het debat te brengen. Vanuit die invalshoek stelt de verteller ook de staat Israël de Palestijnen zo behandelt – met het ontzeggen van fundamentele mensenrechten – zoals de Joden voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werden behandeld. Een uitspraak die zeker in Nederland niet op gejuich zal worden ontvangen. En een mogelijke controverse daarover zou zeker de mooie analogie die de verteller maakt met een freejazz ensemble, overschaduwen. In een freejazz ensemble, zoals dat befaamde gezelschap van John Coltrane en Eric Dolphy, brengt elke muzikant zijn eigen unieke geluid in maar klinkt het geheel hemels. Zo zou het ook moeten gaan in Israël: in plaats van het ‘wij-zij’-denken samen proberen het land mooier en beter te maken. Misschien naïef…
Dat ‘wij-zij’-denken in ons ingebakken is en moeilijk te overbruggen is, blijkt ook uit de installatie van videokunstenares Wendelien van Oldenborgh. In ‘Supposing I love you. And you also love me’ die te zien was in het auditorium van Witte de With, wordt de stem van de controversiële Zwitsers-Egyptische theoloog en filosoof Tariq Ramadan verweven met de stemmen uit een groep Vlaamse en Nederlandse scholieren die filosoferen over ‘anders zijn.’ Gaandeweg komen ze erachter dat al ze zich moeten definiëren als ‘wit-wit-wit’ of ‘zwart-zwart-zwart’ en alle mogelijke combi’s daarvan om hun ‘identiteit’ nog te kunnen pinpointen. Het zijn uiteindelijk allemaal scholieren met dromen over de toekomst. Van Oldenborgh liep daarmee vooruit op het nieuwe evenwicht dat 2012 ons al voorzichtig lijkt te brengen in het migratiedebat: het denken in harde confronterende tegenstellingen heeft geen oplossingen gebracht, net zo min als problemen onder de mat schuiven. We moeten elkaar hoe dan ook leren begrijpen.
PVV-politica Fleur Agema studeerde in een ver verleden architectuur en ontwierp bij wijze van masterscriptie een nieuw model voor een gevangenis. Kunstenaar Jonas Staal maakte er de documentaire ‘De Bunker – Het Wennen – Het Wachten – Het Licht’ over in de vorm van de presentatie van een nieuw architectuurproject, waarin hij de vier fases die Agema onderscheidde in de ‘gevangenis als heropvoedingsproject’ droog in beeld brengt aan de hand van strakke animaties en de beelden ondersteunt met een feitelijk discours vol details over de ruimten en wat er van de ‘gevangen’ wordt verwacht. Volgens Staal de blauwdruk van de toekomstige gesloten samenleving waarin iedereen die niet bij ‘wij’ past, kan worden gedwongen tot een ‘geestelijke en intellectuele’ reset. Uiteraard zijn dit soort ‘fantasieën’ over de maakbaarheid van de mens en de samenleving niet nieuw, maar dit is een sterk en beklemmend werk over een totalitaire utopische droom en heilsverwachtingen van de huidige elite over een strakke, cleane samenleving waarbij steeds ‘onaangepasten’ in de marge verdwijnen of ‘aangepast’ worden. Dat die marge op een bepaald moment wel eens onbeheersbaar groot zou kunnen worden (zelfs met deze op het eerste gezicht ‘humane heropvoedingskampen’), is overigens reëel maar past niet in het huidige dominante neoliberale discours.
En kunstenaars zijn zowat de enigen die zich tot nu toe hebben gebogen over wat de impact van de ramp met de kerncentrale in Fukushima. Al in het voorjaar van 2011 was in KW-Berlin een expositie te zien die een eerste reflectie bood. En afgelopen jaar hebben ook filmmakers de beelden en informatie op zich laten inwerken en dat op uiteenlopende wijze verwerkt. Toch loopt er een rode draad door de drie (korte) films over Fukushima op het IFFR: de vernietiging van het milieu en de consequenties voor de mens. De Canadese filmmaker John Price verweeft in ‘Sea Series #10” found footage van een schijnbaar idyllische zee en nieuwe beelden van zorgeloze dagjesmensen aan het strand met beelden van een ‘kerncentrale’. But something is seriously rotten… en deze korte film vat heel goed het bijna roerloze moment samen dat elke (kern-)ramp voorafgaat. Het moment dat je kijkt en denkt: “Hey, those clouds look so funny”, waarna de tijd een moment stilstaat alvorens de apocalyps zich ontvouwt en je als mens niet meer ‘veilig’ bent.
Richard Sandler daarentegen focust in ‘Radioactive City’ heel expliciet op de milieuschade die duizenden kilometers verder aan de westkust van de Verenigde Staten wordt aangericht door de ramp. En hij toont de onbekommerdheid van de bewoners: ondanks de angstaanjagende waarschuwingen in de media gaat het leven gewoon verder. In die zin herinnert de film aan Don De Lillo’s klassieker ‘White Noise’ uit 1985 waarbij een airborne toxic event de aanleiding vormt voor bespiegelingen over onze sterfelijkheid en hoe die te ontkennen dan wel onderkennen.
Het meest imponerende werk is echter ‘Generator’ van Makino Takashi die hiervoor terecht een Tiger Award won.“Met een indrukwekkende soundtrack en hybride gelaagdheid, creëert Generator een explosieve, enerverende ervaring over een omgeving aan de vooravond van een ramp,” aldus de jury. Takashi’s ‘Generator’ is een stroom van gepixelde beelden in een wit-rood-bruinig kleurenpallet. Zien we beelden van de stroom rotzooi die de tsunami heeft achtergelaten, bewerkte luchtfoto’s van Tokio voor of na de ramp of zien we onze eigen reflecties bij iets dat bijna niet te bevatten of zelfs onverklaarbaar is? Een intense kijkervaring, aangedreven door de introspectieve soundtrack van Jim O’Rourke.