Gisteren hadden we dus een rustig dagje Roadburn, en bijgevolg is de traditionele “derdedags-dip” dit jaar zo goed als afwezig. Bovendien leest het programma vandaag als een aaneenschakeling van absoluut verplichte concerten en vallen er zelfs een paar harde keuzes te maken. We hebben dus véél zin en strijdlust – Laatste dag van Roadburn 2014, we komen eraan!
Noothgrush is een cultband met bijna 20 jaar op de teller die door nogal wat bands als een invloed worden genoemd (Cough en Unearthly Trance, bijvoorbeeld). Dat ze desondanks nooit veel potten hebben gebroken ligt vooral aan hun minieme output (twee albums en een paar ep’s) en algehele lak aan een carrière. Geen idee wie of wat hen de laatste jaren een schop onder de kont heeft gegeven, maar de band lijkt nu aan een inhaalbeweging bezig die hen dus ondermeer naar het hoofdpodium van Roadburn brengt. Wat we daar te zien krijgen is jammer genoeg weinig opzienbarend. Te weinig te laat, met een oubakken geluid dat ondertussen langs alle kanten werd voorbijgestoken.
Probeer u in te beelden hoe een band met de naam Monster Truck zou kunnen klinken. Dat is exact hoe ze klinken.
En dus is het Windhand die ons het eerste kippevel van de dag bezorgt. Net als True Widow is ook dit een band die een verrassend toegankelijk rockgeluid weet te brouwen met het overstuurd bassige palet van doom en sludge. Met alle dank aan frontvrouw Dorthia Cottrell en haar verraderlijk simpele zanglijnen die ze perfect plooit naar de kadans van de bezwerende riffs. Waar ze op plaat door het fuzzy geluid lijkt te zweven als een wazig fantoom treedt ze hier statig op de voorgrond – de rest van de band blijft eerbiedig in de schaduw om haar alle ruimte te geven. De theatrale grote gebaren waarmee zoveel andere bands hun performance aandikken blijven hier afwezig – dit optreden drijft volledig en enkel op de dwingende kracht van de muziek, en meer heeft Windhand niet nodig.
Wat Toots Thielemans is (was) voor Jazz Middelheim, dat is Mike Scheidt geworden voor Roadburn Festival: een vaste waarde die ook de mentaliteit en de geest van het festival belichaamt. Goed, hij staat er nog niet élk jaar – maar om de twee jaar YOB is ook niet mis en het sabbathjaar wordt dan goedgemaakt met een dubbele set. Het toemaatjesfestival Afterburner op zondag hebben we nog nooit gehaald (ja zeg, ga zélf eens drie dagen in de zware decibels hangen), dus de live première van nieuw YOB-materiaal zullen we niet meemaken. We hebben gisteren wél de nieuwe plaat (in het najaar te verschijnen op Neurot Recordings) mogen voorbeluisteren en laten we u alvast zeggen: als er ooit een doomplaat verdient om een breder publiek te bereiken, dan wordt het deze wel. Scheidt heeft de afgelopen jaren ervaring opgedaan in een breed palet aan stijlen, van hardcore metal bij VHOL tot zijn eigen akoestische werk als singer-songwriter, en het is te merken. De breedvoerige songs bevatten van het beste gitaar- en stemmenwerk dat we van de man al mochten horen, en alhoewel ze alle vier afklokken op een goeie tien à vijftien minuten glijden ze voorbij als één lange gemoedstrip die niet aflaat tot en met de magistrale finale – een arrangement waar Neil Young jaloers op moet zijn.
Afijn, dat wordt het nieuwe album dus. Vandaag staat YOB hier om nog eens integraal doorheen ‘The Great Cessation’ te rammen. Een klassieker in het genre uit 2009 alweer, een plaat die bovendien getekend werd door zowel Scheidt’s juridische sores (lees hier het hallucinante verhaal) als de frisse goesting van een hernieuwde band. En wat nu vooral opvalt: buiten de woeste opener ‘Burning The Altar’ (een apocalyptisch visioen op een slepende doch furieuze krijgsmars) is dit geen makkelijk verteerbare kost. Bijna abstracte doom met riffs die regelmatig in het luchtledige blijven hangen, flarden tekst die schijnbaar lukraak tussen twee pauzes worden gesist en gegrauwd, kleine ritmische puzzels die onoplosbaar blijken – voor wie er zich in vastbijt is het een fascinerend stuk muziek maar je moet er de moeite voor willen doen. Aan de sfeer in de zaal is het alvast niet te merken: iedereen laat zich gewillig onderdompelen en meesleuren, en geen band ontvangt dit weekend een warme en enthousiaster applaus.
Enkele uren later wandelen we langs een cameraploegje dat een opgeschoten tiener staat te interviewen aan de 013. Met overslaande stem steekt hij een lofzang af over Mike Scheidt: “What you see is what you get, you know. He’s like such a real guy, he plays from the heart.” Enkele voorbijgangers grinniken, zelf word ik er zowaar een beetje week van. Met zo’n rolmodel komt het nog wel goed met de jeugd.
Met een klein hartje trekken we naar het Patronaat voor Indian. Een beetje gekanaliseerde zwartgalligheid is altijd goed voor het mentale evenwicht maar met ‘From All Purity’ leverde dit mistroostig combo met voorsprong de meest misantropische schijf van 2013 – extreem oncomfortabele en bot geproduceerde sludge uit het asfaltmeer waar elk lichtpuntje nauwkeurig werd uitgevlakt met een laag misselijkmakende noise. We zetten ons dus schrap voor een gulp getoonzette haat en hopen op een spoedig herstel achteraf. Wat we op Roadburn aantreffen voldoet helemaal niet aan de verwachtingen, en het is niet vaak dat men zoiets kan zeggen met een zucht van opluchting. Ja, het is nog steeds oorverlammend luid. Ja, de teksten worden eerder uitgekotst dan gezongen of zelfs maar geschreeuwd. Maar waar de band op plaat klinkt alsof ze enkel maar muziek (een relatief begrip) maken omdat hun hand wordt gedwongen door een hogere en pervers boosaardige macht, zien we ze hier zowaar plezier beleven aan hun optreden. Zien we zelfs regelmatig een brede grijns, en wordt het publiek enthousiast toegesproken alsof ze meer zijn dan een onvermijdelijk neveneffect van op een podium te kruipen. Vergis je niet: het vraagt nog steeds een sterke maag om Indian te kunnen trotseren, maar het benauwende effect van hun muziek (nog steeds een relatief begrip) is live niet alomheersend. En dankzij dat beetje ademruimte krijgt de aanhouder een optreden dat bij momenten misschien zelfs (we fluisteren stilletjes het woord) ‘catchy’ kan genoemd worden?
Onze Roadburn zit er bijna op voor het jaar, van onze chauffeur mogen we nog één optreden uitpikken voor we Tilburg vaarwel zeggen. De keuze valt op Inter Arma, nog zo’n band die in 2013 nogal wat potten brak met een absolute kopstoot van een plaat. Vergeet Deafheaven, ‘Sky Burial’ is als muzikale smeltkroes oneindig veel interessanter – vertrekkende van door mitraillettedrums voortgestuwde black metal maar met echo’s uit doom en sludge, psychedelica, drone en ambient, grindcore, noise en soms zelfs goeie ouwe klassieke rock. Een ambitieus werkstuk dus dat van voor tot achter de muzikale veelvraat kon bevredigen. Het is Inter Arma dan ook te vergeven dat de aanzet van hun optreden een beetje wankel verloopt: tijdens de eerste minuten vliegen ze meteen in de plaatopener ‘The Survival Fires’, en het lijkt alsof de band pas op het moment zelf beseft aan wat voor heikele onderneming ze zich wagen. De geluidsbalans zit ook nog niet helemaal lekker en wat een trefzekere aanval moet zijn verzandt in een rommeltje van drumroffels en aarzelend aangezette riffs. Maar dan zien we de band zich vermannen en eensgezind het zootje strak trekken. Wat volgt is een waardige afsluiter van ons festival, een gevarieerde en intens gespeelde set waarin Inter Arma de belofte helemaal waar maakt. En zo kunnen we toch nog tevreden naar huis.