Het Incubate festival is een jaarlijks terugkerende uitputtingsslag waar onze recensenten en fotografen zich vrijwillig aan onderwerpen. Waarom, vraag je je wel eens af. De highlights en een bizarre ervaring van onze 2,5 fte’s die op zaterdag in Tilburg ronddwaalden.
ls iemand die een heleboel instrumentale muziek luistert, wil ik nog wel eens vergeten wat voor impact de menselijke stem heeft, zeker als iemand goed kan zingen. Helemaal als het live is en je er vijf meter vandaan zit, en het dan ook nog eens twee man zijn die zingen. Daniel O’Sullivan en Alexander Tucker zijn samen Grumbling Fur, die eerder dit jaar hun tweede album uitbrachten, een mix van psychedelische pop en experimenten met elektronica en strijkinstrumenten. Ook live brengen ze die mix, waarbij Tucker afwisselend cello, citer, bas en gitaar speelt, terwijl O’Sullivan de laptop bedient en soms viool speelt. Zingen doen ze samen, loepzuiver en gedragen, wat mooi contrasteert met hun attitude die het midden houdt tussen sloffige verstrooidheid en dat typisch Engelse onderkoelde. Het is een perfect begin van de dag (om kwart over vier ’s middags, wel te verstaan) en een van de beste optredens die ik vandaag zal zien.
Na een half uurtje Biosphere in de schouwburg kan ik wel iets gebruiken om me weer wakker te maken, en Pete Swanson blijkt precies wat ik nodig heb. De man moet niks hebben van laptops (hij vertelde me ooit dat hij niks begrijpt van computers) en ook niet van het podium: zijn tafel met analoge apparatuur, onderling verbonden met een wildgroei aan kabels (alleen de set-up van Barn Owls Evan Caminiti zag er nog onbegrijpelijker uit) staat gewoon op de vloer van de kleine zaal, zodat iedereen mee kan kijken wat Swanson doet. En dat is dikke herrie maken. Gierende en scheurende noise, bijeengehouden door hypnotische sequencers en een hele dikke beat die nooit stopt. Net als Vatican Shadow gisteren is het keihard en zeer fysiek. Swanson zegt dat de beat er eigenlijk alleen maar is om de boel niet helemaal te laten ontsporen, maar afterbeats, rimshots en andere typische ingrediënten verraden dat hij ook wel degelijk gevoel voor techno heeft. Na een half uur is het alweer voorbij, maar dan ben ik inmiddels klaarwakker. (msch)
Aciiiiid!
De beslissing om alle black metal bij elkaar te plaatsen in het programma en dezelfde zalen pakte gisteren prima uit, en een vergelijkbare opstelling op de zaterdag voor de dance-acts lijkt ook een heleboel extra publiek te trekken. Ze zijn makkelijk te herkennen: felgekleurde kleren en een overvloed aan smileys. It was 25 years ago today, immers, dat DJ Pierre met zijn ‘Acid Trax’ de aftrap gaf van wat een van de pijlers onder de dancerevolutie van begin jaren 1990 zou worden: acid house. Om dat te vieren heeft Incubate een reeks acidgrootheden uitgenodigd, waarvan A Guy Called Gerald als eerste aantreedt, de Mancunian die in 1988 een grote hit had met ‘Voodoo Ray’ en ooit deel uitmaakte van 808 State. Hij brengt de perfecte set om in te komen voor de avond: ingenieus, laid back, maar ontegenzeglijk acid, waardoor veel mensen al ongemerkt staan mee te knikken. Hulde ook voor het feit dat de set ook echt live is (voor zover we kunnen beoordelen), iets wat niet altijd vanzelfsprekend is in een genre dat lang vooral om deejays heeft gedraaid.
Of dat vervolgens bij DJ Pierre ook zo is, is maar zeer de vraag (hij noemt zich tenslotte niet zomaar ‘DJ’), maar dat mag de pret niet drukken. Een uur lang plakt hij onverbiddelijke acid-klassiekers achter elkaar, en de zaal vindt het prachtig. Gezien hoe laag het tempo is, en hoe rudimentair de ingrediënten – een paar primitieve kastjes van Roland en de incidentele stemsample – is het eigenlijk verbazend hoe opzwepend goede acid kan zijn. Een van de toeschouwers herinnert iedereen eraan hoe essentieel één van die ingrediënten is door op climaxmomenten met een enorme kartonnen Roland TB-303 door de lucht te zwaaien. DJ Pierre vindt het allemaal prachtig, en wij ook. In tegenstelling tot wat we daarna voorgeschoteld krijgen.
Op papier was 808 State al een beetje vreemde eet in de bijt: alleen op hun allereerste platen maakte de band acid, maar verlegde daarna al snel de koers naar rave en poppy technohouse. Om inmiddels te zijn aanbeland bij iets dat het leuk zou doen op een Last Night Of The Techno-Proms. Niet alleen doet de inzet van (echte) bas, drums en gitaar nogal afbreuk aan de mechanische en soms bijna buitenaardse kwaliteiten die acid en techno zo leuk maakt, er waart ook een Engelsman op het podium rond met een microfoon, waarschijnlijk een hoop bier achter de kiezen en een vocabulaire dat vooral bestaat uit “Come on!”, “Yeah!” en “the LEGENDARY 808 State!” – en dat alles op voetbaltribunevolume. De zaal zakt vervolgens in als een plumpudding, en alleen de eerste rijen hebben hun handen nog in de lucht (nog meer bier, gokken we). Afsluiter ‘Cubik’ heeft meer weg van de Prodigy dan 808 State, en met acid heeft het niks te maken.
Gelukkig zijn er daarna nog de puristen van achtereenvolgens Ceephax Acid Crew (die uiteindelijk echt te snel gaan om nog op te dansen) en Kosmik Kommando om de avond weer in goede banen te leiden, maar eigenlijk is het het leukst in de foyer, waar het Tilburgse WirWar Soundsystem een bijna zes uur (!) lange acidset aan elkaar improviseert met een enorme verzameling sequencers, synths en andere kastjes. Hun naam waardig is het soms een bijna anarchistische acidsoep, maar wanneer alles opeens op onnavolgbare wijze samenkomt, is het compleet verslavend. (msch)
Kwaadaardig
Urpf Lanze is Wouter Vanhaelemeesch, bestierder van AudioMER. en binnenkort ook de man die de programmatietouwtjes van de Vooruit in handen heeft. Wij waren al zeer te spreken over ‘Procession Of Talking Mirrors’, zijn’ debuut als Urpf Lanze. In de Pauluskerk liet de man horen ondertussen al een paar stappen verder te staan, zowel qua gitaarspel, stemgebruik als compositie.
Vanhaelemeesch’ gitaar ligt nog steeds op zijn schoot. In theorie nogal onhandig – als je niet Ben Harper bent – maar in de praktijk een uitstekende shortcut om een geheel eigen gitaarstijl te ontwikkelen. Vanhaelemeesch’ techniek staat duidelijk almaar beter op punt: nu eens bijna lyrisch en melodieus, dan weer percussief en agressief en een enkele keer zelfs op het randje van boogie. Ook de stemcapriolen zijn met enkele registers uitgebreid: de grunt en keelzang van ‘Procession…’ wordt uitgebreid met fluittonen, gorgelgeluiden, kreetjes die aan gekeelde biggen doen denken en een kwaadaardige lach die van wel héél diep lijkt te komen.
De akoestiek van de Pauluskerk is een bijzonder gegeven. Later dit weekend zou het voor Matthew Friedberger (Fiery Furnaces) nog een vergiftigd geschenk blijken, maar bij Urpf Lanze werkt de galm wonderwel. Dat niet iedereen het hele concert uitzat was zonde, maar ook inherent aan een festival als Incubate, waar je elke seconde hartverscheurende keuzes moet maken. Vanhaelemeesch liet het alvast niet aan zijn hart komen: “de deuren zijn niet verzegeld.” En ook: “Doe mij nog maar een pintje, want van water wordt de Urpf Lanze ook niet gelukkig. Ik heb nog drankbonnetjes; ‘t is ok”.
Dominick Fernow stond gisteren met Vatican Shadow al een eerste keer op Incubate geprogrammeerd. Hoewel we die show fysiek bijwoonden, kunnen we u daar bitter weinig over vertellen – jawel we hoorden een doorjakkerende beat, maar helaas, we stonden pinten te pakken helemaal achteraan in de Hall Of Fame, onderaan de trappen, lekker bullshitten met een maatje dat we al zeker twéé uur niet waren tegengekomen. Als Prurient leek Fernow de laatste jaren meer en meer af te dwalen van de oorsplijtende noise waar hij ooit een patent op had. Heel even leek het in de Hall of Fame ook die kant op te gaan. Jawel, Fernow startte met bepaald schrille noiseklanken, maar klonk daar heel in de verte niet toch een melancholische synthmelodie? IJdele hoop, voor wie hoopte zich aan de ‘pop’-variant van Prurient te kunnen laven. Binnen tien minuten ontstak Fernow namelijk in een helse krijs, ondertussen van links naar rechts over het podium stuiterend, ondersteund door donderende baslijnen en militaristisch aandoende synthschoten. Heavy shit, in zoverre zelfs dat we medelijden kregen met de jongens achter de bar – die per slot van rekening ook maar een zakcentje bij elkaar wilden werken. Zelf zijn we aanvankelijk licht overdonderd, maar gaandeweg maakt dat plaats voor een zeker déja vu-gevoel. Natuurlijk weet Fernow hoe je een harsh noise-set neerzet. Misschien weet hij het wel nét iets te goed. Maar het zou ook kunnen dat onze oren ondertussen hun beste tijd hebben gehad…
‘Buitenwerelds’
My Cat Is An Alien zijn de Turijnse broertjes Maurizio en Roberto Opalio; ze betrekken een volstrekt unieke kamer in het huis van de hedendaagse geïmproviseerde psychedelica. Op plaat zijn de Opalio’s al tamelijk onnavolgbaar, maar wanneer we de heren in de Paradox dan eindelijk eens live aan het werk zien, smelten we helemààl. Als dolgedraaide sjamanen draaien ze aan hun knoppen (een tafel vol) of tokkelen ze op een doosje met snaren, dat dichtgeklapt als percussie-instrument kan dubbelen. Roberto en Maurizio zijn wars van elk besef van ‘cool’ – wat dat woord ook moge betekenen – en nemen elke gelegenheid te baat om hun instrumenten boven hun hoofd te slingeren of met een miniscule zaklamp in het rond te zwaaien. De gebrachte stukken zijn spookachtig, kosmisch en eerder pittoresk dan agressief. Na de toch wel zwaar op onze maag gevallen performance van Prurient zijn My Cat Is An Alien een absolute verlichting: noise van de verwondering, spontaan, speels en in-het-moment. Na een klein half uurtje zit de set er alweer op. Totdat een heerschap – we gokken de tourmanager, want de man hield gedurende het hele concert een omstandig verkoopspraatje tegen eenieder die ook maar een halve blik op de merchandise-tafel durfde te werpen – het duo duidelijk maakt dat ze contractueel nog een kwartier te gaan hebben. De helft van het publiek is ondertussen alweer naar andere muzikale horizonten vertrokken, maar de broers trekken meteen een nieuwe jam op gang, Méér van hetzelfde psychedelische snoepgoed, maar méér was in dit geval beter. Zelfs de afkondiging van Roberto is smullen: “My Cat Is An Alien! From The Outer Space!”. Het charmant-schabouwelijke Italiaans accent mag u er zelf bijdenken. (sb)
Twijfel overvalt ons dan weer tijdens de set van A Place To Bury Strangers in de Kleine Zaal van 013. De band staat een werkelijk verschroeiende set te spelen. Toch zijn we benieuwd wat zich een etage hoger in Stage 01 gaat afspelen. Twijfel die nog wordt gevoed door het feit dat het ondertussen de zoveelste keer is dat we APTBS zagen, en boven staat iets wat we nog nooit zagen. Geneva Jacuzzi – redelijk foute naam – wordt het dus. Vreemde podiumopstelling wanneer we binnenkomen. Achter een drumstel zijn vijf sexpoppen opgesteld. In een hoekje van het podium een laptop. Plots start het optreden zonder iemand op het podium. Vanuit het publiek horen we een stem. ”Damn, I think I just started my period! Are you grossed out yet?” Dat is het begin van een vreemde rollercoaster. Geneva Jacuzzi betreedt het podium en twijfelt de rest van optreden tussen het declameren van hysterische oneliners en een soort van poeslieve verleidingsact. Muzikaal heeft het allemaal even veel om het lijf als de poppen op het podium. Die wordenmisbruikt, bijna in brand gestoken, op een hoop gegooid en in het publiek geworpen. Amusant wordt het pas als er twee gekken naast ons opduiken die de teksten wild meescanderen. Eén van die mannen gaat pas echt los na de show. De olijke dwerg springt op het podium om een foto te laten nemen met zijn heldin. Dat hij daarvoor al zijn kleren uittrekt maakt het helemaal af. Had hij beter niet gedaan, maar goed. Vreemd optreden dus, dat ons om verschillende redenen zal bijblijven. Muzikaal echter niet. (mt)
Gonzo (circus) crew: Stijn Buyst, Marjolein Geraedts, Maarten Schermer, Maarten Timmermans