Wat is de rol van een curator anno 2023? Dat is de centrale vraag in het boek ‘Politics of Curatorship’ dat onlangs verscheen ter gelegenheid van twintig jaar Norient. Academici, curators, muzikanten en kunstenaars gelieerd aan dit platform voor ‘the now in sound’ onderzoeken hoe cureren en dekoloniseren kunnen samengaan.
Ook de tuinman van een wilde tuin zal soms rigoureus snoeien.
De thema’s van ‘Politics of Curatorship’ sluiten aan bij een bredere verschuiving van de betekenis van ‘curatorschap’. De curator is daarbij niet langer (louter) de witte man in een maatpak die zijn stempel drukt op de ‘white cube’. Steeds vaker is de curator wat voorheen een dj, een radiomaker, een programmeur of blogger genoemd zou worden, waarbij de plaats van handeling is verschoven naar online media en events. Toch heeft de term ‘curator’ voor sommigen nog steeds een elitaire bijsmaak. Dat heeft alles te maken met de mechanismen van inclusie en exclusie die automatisch bij cureren komen kijken. De curator, of deze nou de scepter zwaait over een expositieruimte of over een online playlist, bepaalt immers wat het publiek te zien of te horen krijgt – en dus ook wat níét. Hoe om te gaan met deze geprivilegieerde rol in tijden die vragen om inclusie, meerstemmigheid en dekolonisatie?
Headliners
Eerst een stukje achtergrond: ‘Politics of Curatorship’ vloeit voort uit het Norient Film Festival 2022, georganiseerd in Bern, Zwitserland. Norient werd twintig jaar geleden opgericht door de Zwitserse etnomusicoloog, schrijver en audiovisueel kunstenaar Thomas Burkhalter, als antwoord op het ‘oriëntalisme’ van witte programmeurs van zogenoemde wereldmuziek. Norient, een samentrekking van de woorden ‘no’ en ‘orient’, maakt in beginsel geen onderscheid tussen muziek van ‘hier’ en ‘daar’. Anno 2023 wil Norient Festival ‘de hedendaagse wereld onderzoeken middels muziek en geluid’ met (documentaire)films op het snijvlak van muziek en actualiteit. Daarbij wordt nadrukkelijk voorbij de gefortificeerde grenzen van Europa gekeken. Zo onderscheidt Norient zich van de vele ‘festivals voor nieuwe muziek’ die, zo stelt componist Sandeep Bhagwati in een van de essays, zich beter zouden kunnen omschrijven als ‘festival(s) voor muziek geschreven door witte mannelijke componisten van boven de dertig’.
Maar hoe creëer je als Europees festival een line-up die wél inclusief is? Norient is niet het enige festival dat zich deze vraag stelt. Hasret Emine en ik bogen ons al eens over het diversiteitsvraagstuk in het festivalcircuit voor Gonzo (circus) #163. Uit onze rondgang bleek toen de noodzaak voor programmeurs om een stap terug te doen en ruimte te maken. Dus weg van de gezaghebbende curator en naar curatorteams en subprogramma’s georganiseerd vanuit specifieke communities. Gebeurt dat niet, dan worden bij pogingen om ‘diverser’ te programmeren vaak telkens dezelfde zwarte of vrouwelijke headliners geboekt, die, zoals Ari Robey-Lawrence in het boek beschrijft, goed in het ‘neoliberale kapitalistische model’ passen. Zwarte qti (queer, trans en intersectionele) artiesten vallen daarbij volgens haar buiten de boot.
Cassettebandjes
Om meerstemmigheid te bewerkstelligen werd Norient Film Festival 2022 dus niet samengesteld door één curator, maar door een curatorteam bestaande uit programmeurs Monia Acciari, Radha Mahendru, Tamara Milosevic en Claudia Popovici, naast artistiek directeurs Rebecca Salvadori (Italiaans-Australisch videokunstenaar) en Chafic Tabbara (Libanees filmrecensent). Norient-oprichter Burkhalter was strategisch directeur. In een bijna spiritueel stuk beschrijft Acciari, co-redacteur van de uitgave en specialist op het gebied van Indiase cinema, hoe er binnen het curatorteam een ‘wij’ ontstond, dat na het einde van het festival ophield te bestaan en toch ook weer niet. Ze beschrijft hoe zij ‘hun verschillen overstegen om raakvlakken te vinden’. In tijden van pandemie vonden zij elkaar in gedeeld ‘trauma’: gevoelens van verlies en afwezigheid. Het resulteerde in een programma rond deze thematiek. ‘Cureren’, schrijft Acciari, ‘hield in dat we het tapijtwerk van wie we zijn moesten waarnemen.’
Het boek geeft inzicht in de totstandkoming van het filmprogramma en reikt tegelijk ver voorbij het Norient Festival. Wat een curator is en doet wordt onderzocht in breed uiteenwaaierende stukken. Zo verhaalt de Indonesische journalist Gisela Swaragita hoe zij het curatorschap van dj’s als jong meisje ondermijnde door haar favoriete nummers van de radio op cassettebandjes op te nemen. Lendl Barcelos beschrijft hoe een dj een persoonlijk cureermoment beleeft bij het selecteren van een volgend nummer; Nikhila H. en Gita Viswanath belichten hoe het online samenkomen van Indiase filmfans in tijden van pandemie resulteerde in een ‘gecureerd levend archief van filmdiscussies’; en de Braziliaanse fotograaf en filmmaker Felipe Larozza pakt de controle terug met een beeldessay bestaande uit door redacties geweigerde foto’s. Van de hand van co-redacteur Philipp Rhensius is er zelfs een stuk over het cureren van het ‘zelf’.
Eenling
Het mag duidelijk zijn dat ‘Politics of Curatorship’ de macht van de curator ter discussie stelt en op zoek gaat naar nieuwe definities van ‘curatorschap’. Verschillende auteurs vallen hierbij terug op de betekenis van het Latijnse woord ‘curare’: zorgen voor. De curator anno 2023 moet voeden, ruimte geven en laten groeien, als de tuinman van een wilde tuin. Dit resoneert in de uitspraken van curators die als intermezzo’s worden opgevoerd. Mijn favoriet, van Thea Reifler & Phila Bergmann (artistiek directeurs van Shedhalle, Zürich): ‘Cureren is leren varen in een boot die nog gebouwd wordt.’ Al moet gezegd worden dat die visie helemaal niet zoveel verschilt van die van de Zwitserse stercurator Hans Ulrich Obrist, die er in zijn boek ‘Ways of Curating’ (2014) prat op gaat dat een dialoog met de kunstenaar essentieel is en een van zijn tentoonstellingen een ‘assemblage van mogelijkheden’ noemt.
Ook in mijn eigen ervaring als curator weet ik dat het zelden tot goede resultaten leidt als je alles zelf wil bepalen. Neem de tentoonstelling die ik vorig jaar maakte met muzikant en kunstenaar Truus de Groot in WORMs S/ash Gallery. ‘GRIT. Truus de Groot in New York City’ was het resultaat van tal van Zoom- en telefoongesprekken, e-mails, appjes, ingevingen en suggesties die Truus en ik met elkaar hadden gedeeld, en had er ook niet hetzelfde uitgezien zonder de input van de producer, de vriend van Truus die op de valreep een collectie ansichtkaarten langsbracht, of de technicus die ter plekke dat ene ontbrekende plankje bouwde. Het proces was aanstekelijk en leidde onder meer tot een nieuwe film die Truus speciaal voor de tentoonstelling maakte, en tot een vriendschap.
Toch was ik hierbij, net als bij eerdere tentoonstellingen, de ‘curator’ in klassieke zin. Iemand die ongevraagd met een idee komt en uiteindelijk de knopen doorhakt. Bij zulk ‘cureren’ komt denk ik altijd wel een zekere mate van bravoure, geldingsdrang, of in elk geval een sterke persoonlijke drijfveer kijken. Maar dat is niet anders bij de eenling die het initiatief neemt tot een programma dat in dialoog moet ontstaan. Kijk maar naar de Sri Lankaanse multidisciplinaire kunstenaar Imaad Majeed die beschrijft hoe hen in Colombo, Sri Lanka, een arbeidersklassekroeg wist te ‘queeren’ met een muziekprogramma dat over de grenzen van klasse, kaste en gender bewoog. Het programma kreeg vorm in de interactie met de kroegbezoekers, artiesten en bezoekers. Maar laten we wel wezen: de arbeidersjongens die er stamgast waren hadden hier niet om gevraagd. Ook de tuinman van een wilde tuin zal soms rigoureus snoeien, of een boom planten.
Dwingend
De bijdrage van Norient-oprichter Burkhalter, een van de laatste essays in het boek, voelt als een sleutelstuk. Hij zet hierin de (zinnige) principes achter zijn werkwijze uiteen – denk aan diepgaand onderzoek, meerstemmige teams, solidariteit en een bewustzijn van de eigen positie. Daarbij identificeert hij zich met de positie van ‘politiek intellectueel’.
Het is al te gemakkelijk om op de inherente tegenstrijdigheid te wijzen van een Europese intellectueel die de noodzaak tot dekolonisatie predikt. Maar bij het lezen (en soms, doorploegen) van dit doorwrochte boek moest ik denken aan een discussie die ik onlangs bijwoonde op de Universiteit van Amsterdam, over de archieven van het Zuid-Afrikahuis, een bibliotheek met koloniale wortels in een Amsterdams grachtenpand. Ook hier ging het over inclusie en exclusie, ook hier klonken genuanceerde woorden over de begrenzingen van het eigen perspectief. En toen was er de Congolees-Nederlandse spreker die de knuppel in het hoenderhok gooide door ons erop te wijzen dat dit een rationale discussie was over een voor hem, als nazaat van gekoloniseerden, emotioneel vraagstuk. ‘Jullie denken altijd vanuit de ratio’, chargeerde hij. ‘Wil je dekoloniseren? Maak dan om te beginnen ruimte voor emotie aan de vergadertafel.’
Bij Norient Festival lijkt die ruimte voor emotie aanwezig, getuige onder meer de bijdrage van Monia Acciari over het ‘wij’ dat onder de curators ontstond. Maar ironisch genoeg is dit boek, afgezien van enkele meer aardse of gevoelsmatige bijdragen, theoretisch en verre van laagdrempelig, met jargon waar ik als historicus soms nauwelijks chocola van kan maken. De ondoorgrondelijke vormgeving helpt daarbij niet. Alinea’s verspringen willekeurig van een kleine naar een grote letter, de helft van de teksten is wit op zwart gedrukt en het geheel is doorspekt met wilde grafische elementen. Heel hip – en heel onleesbaar. Het boek laat zich niet scannen en de zwarte pagina’s en het gladde papier nodigen niet uit om aantekeningen te maken. Als we dit boek beschouwen als een gecureerd product is het eerder dwingend dan vrij en ja, tamelijk onaantastbaar. Het roept de vraag op voor wie dit boek eigenlijk is bedoeld.