Mama Guitar is een trio guitige dames uit Tokyo dat net zo charmerend overkomt als destijds Shonen Knife, al ligt de nadruk hier iets meer op beatmuziek dan op punk. De zeven liedjes zijn ook wat lichtvoetiger, wat poppier van aard maar net zo grappig en leuk. Surf en garage zijn extra ingrediënten voor een act die zichzelf niet al te serieus neemt. When We Put Bikinis On is een hilarisch novelty-nummer, de pakjes van de dames lijken op van die gebreide soepjurken maar hun Japanse glimlach werkt aanstekelijk. Het plaatje duurt slechts een kwartier maar geeft wel een goede impressie van dit in Korea en Japan heel populaire orkestje. Beatball mag dan al een Koreaans platenlabel zijn, oogkleppen dragen ze niet. Scope, waarvan de leden pakjes aan hebben die doen denken aan Adam And The Ants, is namelijk een trio uit Parijs dat zeven nummers op de band nagelde die de vroege Who moeiteloos verzoenen met The Troggs. Een ferme scheut fuzzgitaar en een quasi perfect garagepopgevoel zorgen voor zes aanstekelijke nummers en een afsluitende misser van formaat. Die afsluiter klinkt dermate abominabel, het geluidsvolume zakt helemaal in, dat het nummer ongelooflijk vloekt met de kwaliteit van de rest van de plaat. Domoren! Twee covers ook, van The Litters en Syd Barrett die verraden dat er Parijzenaars mét muzikale smaak bestaan. Iets minder exotisch dan Beatball is het Griekse Green Cookie -label. Satellite Beach van het vanuit Los Angeles opererende kwartet Insect Surfers compileert het beste van het rond oprichters Arnson en Sullivan opgerichte combo. Van 1979 tot 1984 noemden ze hun stijl technosurf, maar na de verhuis van Bethesda in Maryland naar Los Angeles en de toetreding van Sullivan kreeg de techno een dreun en maakte de groep superieure surf. Er duiken nog wel samples op die verwijzen naar science fiction (zoals op Dorsal Fin en het bij schrijver Ray Bradbury thuis opgenomen Silver Coast), maar het zijn vooral de ijzersterke melodieën die van deze instrumentals klasbakken maakt. Slechts drie covers van de achttien nummers, dat is al een prestatie op zich binnen het surfwereldje. Mancini en Theodorakis (Zorbas Theme) zijn evident maar het zeer geslaagde Massachusetts, oorspronkelijk van Bee Gees toont hun klasse. Vier videotracks sluiten het geheel af. Dick Dale, Southern Culture On The Skids, Man Or Astroman, Ventures en Link Wray hebben een nieuwe buur in hun hoekje van de cd-kast. Ook de plaat van Ultra 5 is een compilatie met nummers uit de late jaren 1980 en de vroege jaren 1990. Vierentwintig stuks, en dat zijn er door de heel wisselende kwaliteit minstens de helft teveel. De tracks waarin het orgel scheurt, de gitaren fuzzen en Bob Urh of Ariane Root hun beste keeltje voorzetten, klinken lekker vunzig garage. De rest echter klinkt vooral als vijfderangs garagepunk waar we weinig tot geen oren naar hebben. Lady Orange Peel, Hell en Psychedelic Soul zijn de uitschieters van een band die toch platen kon uitbrengen op gerenommeerde labels als Estrus, Screaming Apple en Symptahy For The Record Industry. Wie echt geïnteresseerd is in het werk van Bob Urh schaft beter zijn nieuwe plaat Hoodoo Garage aan. Man, o vrouw, is dit doorleefd werk! Deze plaat kan zo op Voodoo Rhythm maar net zo goed op de blanke versie van Fat Possum. Jerry Teel van het vroegere Chrome Cranks stak een welwillend handje toe om de ruige bluespunk in een psychotisch jasje te steken. De muzikale omlijsting is, ondanks de zes groepsleden, eerder aan de sobere kant, terwijl Bob Urh zijn uiterste best doet om een ultradepressieve versie van ome Lou Reed neer te zetten. Elf nummers rauwe, rudimentaire juju-blues die Jeff Dahl, The Cramps, Jon Spencer en Jack White jaloers maken. Super!