Het zat er al enkele jaren aan te komen: Jazz Middelheim groeit buiten zijn lijntjes. Even letterlijk als figuurlijk: een grootse mediacampagne heeft zijn effect niet gemist en het Park Den Brandt mocht met deze editie dan ook een merkbaar hoger aantal bezoekers verwelkomen. De programmatie -sinds vorig jaar in samenwerking met het al een tijdje boomende Gent Jazz- probeerde dan ook die hogere ambitie in te lossen, zonder de vorige generatie Middelheimgangers te schofferen. Dat zulks niet zonder slag of stoot zal verlopen, werd dit jaar wel duidelijk.
Ik zal het maar meteen klaar stellen: ik ben niet afkerig van een streep experiment op z’n tijd, maar zelfs dan werd ik persoonlijk niet warm van het concept Lou Reed-Zorn-Anderson in een rondje improvisatie. En dus bleef ik thuis, en de audiofragmenten die me achteraf via de aanwezige media kwamen toegewaaid, bevestigden m’n donkerbruin vermoeden: wat té freewheelend naar m’n smaak, en meer een aaneenschakeling van soms interessante momenten bij de individuele muzikanten, dan een hecht geheel (voor een andere én beter gedocumenteerde opinie: zie alhier).
Zeker een opmerkelijk gebeuren dus- maar even markant was de reactie van een deel van de toeschouwers. Weliswaar waren er de paar verdwaalde rockgangers die tegen alle tijding in toch stiekem hadden zitten wachten op enkele Reed-klassiekers. Maar enkele zelfverklaarde trouwe Middelheimklanten reageerden nog feller. Niet alleen vonden ze het maar niks, ze waren ontsteld, zelfs beledigd door het concert., en bij uitbreiding: door de organisatie. Het betrof een minderheid, maar toch. Dat twee dagen later de éminence grise van het festival, Toots Thielemans, een staande ovatie ten deel viel voor hij zelfs maar een noot had gespeeld, spreekt boekdelen. Zonder twijfel volledig verdiend, daar niet van- maar de vraag is: zit het vaste publiek van Middelheim dan wel te wachten op de veranderingen die met mondjesmaat worden doorgevoerd? En bij uitbreiding: op de nieuwkomers die daarmee zonder twijfel hun festival gaan ontdekken?
Een wrange persoonlijke ervaring noopt me die vraag te stellen. Dit zou oorspronkelijk gewoon een review wezen van de laatste festivaldag, met zowel avontuurlijke kleppers als Jason Moran met Bill Frisell, maar ook meer traditionele schoonheid van Charlie Haden en Kenny Barron. Dus dat krijgt u hier ook mee: na de vakkundige opwarming door Bert Joris hebben we voluit genoten van Jason Moran’s Bandwagon, met Frisell als speciale gast. Moran heeft zich de laatste jaren opgewerkt tot één van de meest frappante talenten in de moderne jazz, zo’n muzikant die traditie en experiment moeiteloos versmelt tot een muzikale kracht die vooruit kijkt. Zo ook op Middelheim, waar hij een exclusieve uitvoering gaf van een narratieve performance rond de Afro-Amerikaanse Gee Bend gemeenschap in Alabama, waar zwarte vrouwen sacrale songs zingen tijdens het vervaardigen van bonte lappendekens, de ‘quilts’. Mooi gegeven, en mooi uitgevoerd. De traditionals werden vertolkt door Moran’s vrouw Alicia Hall, een klassieke sopraan. De begeleiding was eerder spaars, enkel opgesmukt door de subtiele loopjes van zowel Moran als Frisell. En dat liep gesmeerd: beiden hebben een rijk lyrisch spel, vloeibaar als kwikzilver, dat lichtvoetig over de groove dwarrelt. De spirituals werden afgewisseld met nieuwe composities waarin er al meer werd loos gegaan. Halverwege de set ontaarde dat zelfs in een jam die bijna krautrock mocht genoemd worden: bezwerend en hoekig, met een trance-inducerend vocaal loopje dat tussen de muzikanten en hun instrumenten werd rondgedribbeld. Zelfs een uit het niets opduikende voorleesbrief van Frisell paste wonderwel in het plaatje. Alleen jammer dat de focus naar het einde toe wat zoek raakte, maar toen waren we al overtuigd: dit was een bijzonder werkstuk, en één dat we zeker nog eens hopen te herbeluisteren.
Het volgende concert, Charlie Haden met Kenny Barron wou ik met m’n gezelschap wel van dichtbij meemaken. Op dat moment werden we geconfronteerd met het fenomeen van de ’truitjes’. Tijdens de pauze stroomden de twintig eerste rijen leeg, maar op elke stoel werd wel een item achtergelaten, wat er moest op wijzen dat de stoel bezet was. Met andere woorden: een select publiek dat zich de beste plaatsen toeëigent voor de hele dag. En dan rustig kan gaan eten, drinken, plassen terwijl de rest van de duizenden aanwezigen genoegen mogen nemen met de achterste rijen of, waarom niet: het gras buiten de tent. Een drieste poging onzentwege hier tegenin te gaan (er is me dunkt nog steeds een eenheidsprijs voor de tickets) werd beslist en nogal agressief afgestraft. Niet alleen werden onze plekken op botte wijze terug opgeëist, een hele kliek van omringende insiders vonden het meteen nodig om luidkeels en in weinig fijnbesnaarde bewoordingen hun afkeuring te laten blijken. Het was een ongeschreven etiquette, zo bleek, om bezette plaatsen onberoerd te laten- wie dat niet wist, was een ongelikte boer die hier duidelijk niet op z’n plaats was, en maar beter meteen z’n biezen kon pakken. Wat we van de weeromstuit maar hebben gedaan- niets zo doeltreffend als wat ünheimliche groepsdruk om de pret blijvend te drukken. De serene, zalvende klanken die we later vanop een afstandje nog van Haden en Barron mochten opvangen, klonken ons des te wranger in de oren. Jazz Middelheim heeft de mogelijkheid om uit te groeien tot een festival waar oningewijden kunnen kennismaken met avontuurlijke jazz die toch zijn geworteld in de kern van het genre – zonder de crossovers waar Jazz Gent met succes haar handelsmerk heeft van gemaakt. Maar de transformatie die men hier wil bewerkstelligen, zal dan wat meer verdraagzaamheid vergen van alle betrokkenen. Een festival bestaat niet uit muziek alleen, het is ook: sfeer, organisatie en publiek. Drie van de vier zitten al goed, laten we hopen dat die laatste mettertijd met een open geest volledig zal bijbenen. Dan, en pas dàn, keren we met plezier nog eens terug.