Jazz kan alle kanten uit. Dat bewijzen deze twee platen van heel uiteenlopend karakter. John Wolf Brennan is van origine Iers, maar zijn muzikale ouders verkozen om, toen hij zeven werd, naar Zwitserland te verhuizen. Tegenwoordig werkt hij aan een opera, maar doorheen zijn lange carrière toonde hij reeds aan, in een resem samenwerkingen als duo of in zelf opgerichte ensembles van divers formaat, al heel wat in zijn mars te hebben. Tijd dus voor een overzicht, dat in dit geval resulteert in een dubbelcd die de ondertitel Sources Along The Songlines 1979-1991 meekreeg. s Mans inventieve pianospel staat natuurlijk centraal. In een aantal tracks geeft Brennan niettemin meer dan voldoende ruimte aan de andere instrumenten, waaruit een voorliefde voor blazers blijkt. Invloeden kende hij vanuit allerlei hoeken, en niet alleen van muzikale origine. Kamermuziek en neoklassiek van beroemde componisten als Charles Ives en Gyorgi Ligeti zijn net zo belangrijk als de big bands van Willem Breuker, Mike Westbrook of Charlie Haden; en dan mogen we zeker zijn hardnekkige interesse in stevig rockwerk niet vergeten. De verwijzingen naar science fiction auteurs als Stanislaw Lem en Isaac Asimov zijn minder evident, net zoals de eer die wordt betoond aan een resem filmregisseurs. In een tiental tracks komen onder meer grootheden als Alfred Hitchcock, Federico Fellini, Jacques Tati en Charlie Chaplie aan bod. Brennan als klassiek geschoold pianist toont zich hier net zo onderlegd als notoir filmliefhebber. Zijn Keltische roots, gelinkt aan de lessen die hij volgde bij Ennio Morricone en anderen die hij als leermeesters beschouwt (Dollar Brand die later zijn naam veranderde in Abdullah Ibrahim, McCoy Tyner, Cecil Taylor en Jimmy Giuffre) resulteert in rusteloos, maar inventief pianospel in de stijl en textuur van Paul Bley. De diversiteit en ferme scheut humor die hier en daar is binnengeslopen, maakt van I.N.I.T.I.A.L.S. een boeiende luistertrip annex cultuurreis doorheen de wondere wereld van Brennan als geïmmigreerde Zwitser. The Choir Boys opereren meestal als een duo, bestaande uit trompettist Jeff Kaiser en multi-instrumentalist Andrew Pask. Voor deze gelegenheid nodigde het duo twee extra muzikanten uit, zijnde G.E.Stinson op elektrische gitaar en Steuart Liebig als contrabassist. Wat de vier gemeen hebben, is dat ze naast hun reguliere groepsinstrument(en) ook allemaal met onwerelds klinkende elektronica in de weer zijn. De acht tracks op hun plaat, verdeeld over twee uitvoerige suites, klinken bijgevolg vooral als een collage van elektronica en akoestische instrumenten die samen een avontuurlijke experimentele reis aanvatten. Zeer verwonderlijk is daarbij dat alles in één keer live in de studio werd opgenomen, waarna behalve vervormapparatuur om de vervreemding te vergroten, niet meer aan het resultaat werd geprutst. Kaiser neemt het voortouw om noise te verwerken in het totaalgeluid, terwijl Pask, vooral met zijn saxofoon, melodisch op verkenning gaat in de jazzhistorie. Pasks job in de softwarewereld komt zeer goed van pas als het gaat om de creatie van uitzonderlijk klinkende elektronische toevoegingen. De virtuositeit van het kwartet wordt gedeeltelijk weggestopt in de aan Sun Ra refererende science fiction-mystiek, die echter de muzikale spitsvondigheid en hedendaagse improvisatie nergens in de weg staat. King Crimson is in deze opnames net zo aanwezig als Peter Brötzmann. Freejazz en elektronica gaan namelijk hand in hand. Het label pfMentum staat natuurlijk bekend om zijn eigenzinnigheid en zijn afkeer van platgetreden paden, wat de Choir Boys hier ten volle aantonen en uitbuiten.