Een zandkorrel die uit kan groeien tot een eindeloos woestijnlandschap, zo omschrijft basgitarist James Welburn de procedure die hij toepast in de muziek op zijn debuutalbum ‘Hold’. Digitaal houdt hij een minuscuul onderdeel van geluid vast dat hij op zijn instrument voortbrengt. Hij kan naar believen bepaalde frequenties opkrikken en onderdrukken, kan die frequenties gaandeweg bijstellen. Zo ontstaat een zwaar gordijn van geluid dat golft en wappert, alsof het een speelbal is van de wind. In een mist van gravel kunnen zware akkoorden opbloeien, stapsgewijs opklimmen en weer ineenzijgen. Een snelle tik kan in zijn handen uitgroeien tot een kolkende woelende zee van ruis. De complexen van geluid doen denken aan de klankwolken die Phill Niblock en Rhys Chatham voortbrengen. Op ‘Hold’ brengt Welburn verschillende benaderingen van deze werkwijze ten gehore, bijgestaan door drummer Tony Buck van het Australische minimal improvtrio The Necks. Buck geeft richting aan Welburns zeeën van geluid, slaat er lengte- en breedtegraden in. De ene keer houdt hij ritmisch als het ware de voet op de rem en sleept Welburn zich door een zuigend, zompig moeras waar Swans zich in hun element zouden voelen. Dan weer mept Buck als een bezetene in het rond en tilt hij de massieve sluiers in een titanische inspanning van de grond. Het is nauwelijks voorstelbaar dat ze hun partijen onafhankelijk van elkaar hebben opgenomen, zo hecht klinkt dit tandem. Samen trekken ze dichte nevels van geluid op waar je uren in rond zou willen dwalen.