Als fanatieke doe-het-zelver levert hij sinds 1968 honderden platen af, stuk voor stuk juweeltjes waarop hij ongenaakbare Beatlesque liedjes afwisselt met experimentele pleurisherrie, en alles wat daartussen in zit. Voor velen vormt deze 60-jarige de ongekroonde koning van de lo-fi, de DIY-pop en nog wat termen die verwijzen naar ruisende tapes, drums als koekdozen en zangpartijen in de lakenkast.
Op de plaat deed hij het met underground grootheden als Jad Fair en Ariel Pink, hoewel hij nog steeds het liefste alles in zijn eentje doet: van het inspelen van elk instrument tot het uitbranden van de CD’s. En er is van een wonder te spreken wanneer hij in zijn leven meer dan duizend platen verkocht heeft.
Omringd met de drie jonge honden van Tropical Ooze stond geboren studio-dier R. Stevie Moore met een bas om de nek op het podium van WORM in Rotterdam. Zijn dress sense zou Sun Ra doen verbleken: met zijn kleurige sjaaltje, zwarte pyamabroek met mickey & minnie mouse-jes, een hoodie boven een shirt met onduidelijke kleur, en de knalgele basketbal ferm op de grijnzende manen is de stevig bebaarde Moore hipper dan de Kerstman en Sinterklaas tesamen.
Na een tingel-tangel jam kon het feest beginnen: op het eerste gehoor melodieuze liedjes vol sixties-invloeden, echter met onnavolgbare akkoordenschema’s en dolle, dikwijls humoristische wendingen. Het is een beetje jammer dat Moore tijdens zijn tropenjaren in de obscuriteit zijn stem wat verloren is, maar het maakt het genot er niet minder om. Rillingen gaan over de rug als hij volslagen onbekende maar fantastische krakers Sort of Way en Play Myself Some Music inzet.
De band speelt stevig en beheerst – maar gaat los tijdens lange psychedelische intermezzo’s – Interstellar Overdrive gespeeld door The Magic Band, of zoals u wilt: Black-Eyed Beans From Venus gespeeld door Pink Floyd met Syd Barrett aan het roer. Moore zelf zwalkt onderwijl als een grizzly beer over het podium, instructies uitdelend aan de band. Tussen de songs door verontschuldigt hij zich voor de ‘Janet Jackson wardrobe malfunction’ als een knoop van zijn shirt aan de rits van zijn trainingsjas blijft hangen en het publiek getracteerd wordt op een blik op ’s mans navel. Tijdens een korte pauze waarbij de band van het podium gaat, speelt Moore in zijn eentje twee haast onbeluisterbaar-vreemde liedjes, en doet een regelrechte fusion – drumsolo die doet suggereren dat de drums op zijn platen bij hem in goede handen zijn.
Na een goed uur spelen is de man totaal bekaf en is het optreden afgelopen. Het concert draagt hij op aan de al even onnavolgbare Harrie Merrie en dan is het over, aanhoudend gejoel om ‘more’ ten spijt.
Een bezwaar tegen outsider-art kan zijn dat ze voor de niet-ingewijde haast niet te volgen is, en zich zo beperkt tot een elite clubje van liefhebbers die elke drol en scheet van de liefst totaal-gestoorde ‘kunstenaar’ binnenhalen als het negende wereldwonder. Bij R. Stevie Moore zou zo’n bezwaar de plank volslagen misslaan. Zonder enige twijfel maakt de man buitenstaanders-kunst die zo intens, zo pijnlijk, zo authentiek authentiek is dat je kanker, AIDS, Herpes en chronische steenpuisten er in een klap mee kunt genezen. Dat neemt echter niet weg dat zijn liedjes ondanks alle weird-heid coupletten en refreinen bevatten die erom smeken om voluit meegeblèrd te worden. De instrumentbeheersing zowel van hemzelf als de begeleidingsband is voer voor conservatorium muzikanten; geen onbeholpen gerammel dat op geschaafde knieën smeekt om zeggingskracht. Bovendien kan de man zelf zijn eigen aandoenlijkheid uitstekend relativeren. R. Stevie Moore is voor de hele familie.