Het weergalmt en resoneert, en misschien hoor je zelfs dissonanten. Dat is wat je zou kunnen verwachten bij een festival dat de naam Echonance draagt. De editie van 2 en 3 februari in het Orgelpark in Amsterdam is de tweede in een reeks van vijf. Als alles meezit. Volgens een inleidende tekst belicht het ontwikkelingen in gecomponeerde muziek van de laatste vijftig jaar, met speciale aandacht voor muziek die ontdaan is van melodie en ritme, maar waarin ruimte is voor akoestische effecten door afwijkende stemmingen en microtonale samenklanken. ‘We treden binnen in een alomvattende stroom van klanken waarin geluiden resoneren met de ruimte, en waarin de ruimte het driedimensionale akoestische geluid kenbaar maakt.”
Curator Claudio F. Baroni heeft een intrigerend programma samengesteld. Net als vorig jaar, toen ensembles Modelo62 en Scordatura Phill Niblocks ‘Exploratory, Rhine Version, Looking for Daniel’ uitvoerden. Een cd met dat stuk zou op de eerste dag gepresenteerd worden, maar was ergens in een haperende productiemolen blijven steken. In een eerbetoon aan de componist, die een maand eerder overleed, voerde het Franse Onceim-ensemble het in een ingelast optreden op de tweede dag uit.
Minimale verschuivingen
Met als ondertitel ‘In a Landscape’ had Echonance onder meer muziek op het programma staan van Éliane Radigue, Ellen Arkbro, Gabriel Paiuk en Catherine Lamb. Van Arkbro speelden leden van Onceim drie vroege werken, ‘Three’, ‘Chords’ en ‘For organ and brass’. Frédéric Blondy, oprichter en artistiek leider van het ensemble, nam de orgelpartijen voor zijn rekening omdat Arkbro zelf door een ongelukkige val had moeten afzeggen. Van die drie bleef ‘For organ and brass’ het best overeind. ‘Three’, gespeeld op twee euphoniums en een trombone, bestaat uit minimale verschuivingen in patronen die meer dan tien minuten lang herhaald worden. Na enige tijd wekte de muziek vooral de indruk van stilstand, waardoor gedachten en droombeelden de vrije loop kregen die steeds weer afleidden van wat de drie blazers aan het doen waren. ‘Chords’ was grotendeels voorgeprogrammeerd voor verschillende orgels in de zaal. Blondy activeerde de orgels vanaf een ‘hyperorgel’, waarmee hij ze volgens Arkbro’s instructies aan en uit kon zetten. Soms klonken ze tegelijk, soms afzonderlijk. Doordat de stemmingen en de registers van de orgels van elkaar afweken, ontstonden wilde samenklanken die ook nog eens van samenstelling en kleur veranderden wanneer je je hoofd draaide of van voor naar achter bewoog. Bij zulke bewegingen braken hoge tonen of juist onderliggende akkoorden door het dichte pak geluiden.
Door de ruimte lopen
Eigenlijk zou je bij zulke stukken door de ruimte moeten kunnen lopen, zoals dat bij presentaties van Phill Niblocks muziek vaak mogelijk was. Dan zou je de veranderingen in de akoestiek optimaal kunnen ervaren. Maar het was ‘For organ and brass’ dat van begin tot eind de aandacht gevangen hield, door lange akkoorden op een orgel met een bijzondere stemming en de drie blazers van Onceim, die er hun eigen akkoorden overheen speelden. De verhoudingen tussen de instrumenten wisselden voortdurend, waardoor steeds andere wrijvingen en golvingen opdoken in een zacht fluwelen, vol klankbeeld.
Hoewel ‘Until seven’ van de vorig jaar overleden volstrekt eigenzinnige componist Clarence Barlow vergelijkbare effecten opriep, was het in opzet veel intiemer. Een akoestische gitaar, waarop Benjamin Garson flageoletten speelde tegen een enkele sinustoon. Geen gemakkelijk stuk om uit te voeren omdat Garson de flageoletten op ver uit elkaar liggende posities op de hals van zijn instrument moest zien te pakken. Hij greep er van tijd tot tijd dan ook naast. Maar de subtiele samenklanken en het zachte trillen van sinustoon en akoestisch fluitende boventonen bleven wonderschoon.
Breekbare schoonheid
Dezelfde breekbare schoonheid kwam naar buiten in ‘Shade/Gradient’ van Catherine Lamb, dat de tweede dag opende. Altvioliste Elisabeth Smalt speelde nauwgezet en geconcentreerd heel precies voorgeschreven tonen die buiten de reguliere stemming vielen, zong daar van tijd tot tijd met zachte stem andere noten overheen, terwijl veranderende sinustonen een laag toevoegden. Daardoor bewogen steeds andere klanken en rillingen door de rijke akoestiek van het Orgelpark, een voormalige kerk.
Vervolgens was de beurt aan Onceim, met ‘Exploratory, Rhine Version, Looking for Daniel’, imposant, met een veelheid aan tonen die in een dicht cluster rond een centrale toon wolkten. De musici sprongen soms naar een ander octaaf, wat het klankbeeld deed veranderen. Iets dergelijks gebeurde ook in het afsluitende ‘Occam Ocean’ van Eliane Radigue, waarbij het ensemble aangevuld was met extra spelers, onder wie Elisabeth Smalt, Ezequiel Menalled en Claudio F. Baroni. Voor dit stuk was het ensemble opgedeeld in secties – in drie cirkels opgestelde klarinetten, strijkers, en met strijkstok bespeelde gitaren; en rond die cirkels slagwerk, contrabassen en koper. De muziek verschoof van sectie naar sectie, te beginnen met de gitaren en diepe roffels op bastrom en tamtam, en een ruisend cymbaal. Van daaraf waren een voor een de andere secties aan de beurt, tot alles van voren af aan begon. Nu stapelden de secties op elkaar naar een climax die tenslotte uitdunde tot stilte.
Passieve getuige
Beide stukken waren een bijzondere, indrukwekkende belevenis. Maar ze riepen ook vragen op. Net als bij de werken van Ellen Arkbro in de eerste dag kreeg je niet de indruk dat je je ineen landschap van klanken bevond, ook al werd je erdoor omgeven. Neergeplant op een stoeltje kreeg je de rol toebedeeld van passieve getuige. Je kon geen persoonlijke interactie aangaan met de manier waarop de golven zich op verschillende plekken en op verschillende momenten in de ruimte manifesteerden: het verschil tussen rondzwerven in een natuurlijke omgeving en naar een natuurprogramma op de tv kijken. Hoewel de muziek en de akoestische effecten zich in de ruimte voortplantten en bewogen, uiteindelijk werden de optredens door de opstelling van musici tegenover een publiek op tribune statisch en frontaal. Nu is dat moeilijk anders te realiseren met de beperkte omvang van het Orgelpark en de ruim bemeten bezetting van Onceim, maar het is een wereld van verschil met concerten van Niblock met drie verschillende, huizenhoge projecties in gloeiende kleuren van werkende mensen in een hal waar je in een levende wereld van zinderende klank kon lopen.
Opgloeiende nevels
Daarnaast is het de vraag of de ideeën achter de muziek van Niblock en Radigue het best tot hun recht komen in uitvoeringen door ensembles met een gemengde bezetting. Beide componisten zijn gaan werken vanuit solo-instrumenten en, in het geval van Radigue, daarnaast ook duo’s en trio’s met respectievelijk twee en drie instrumenten. Op die manier benutten beiden de klankeigenschappen en de boventonen van de instrumenten optimaal. Phill Niblock gebruikte boventonen om de klankeffecten te versterken die hij opriep door een instrument tonen te laten opnemen op minuscule afstanden van een centrale toon. In een concert speelde hij die dichte lagen af op hoog volume, terwijl een solist daar al lopend door de ruimte eigen tonen in een extra laag aan toevoegde. Dat maakte de indruk van opgloeiende nevels waar je zelf doorheen kon waden, met zijn films op je netvlies. Een indringende, intense ervaring die een ensemble niet kan oproepen, hoe kundig ze ook spelen. Het volume is minder monumentaal, en de boventonen vallen grotendeels weg omdat al die verschillende instrumenten andere timbres hebben, die gevormd worden door de boventonen.
Voor Radigue geldt iets in die geest. Zij laat individuele muzikanten door intensief samen luisteren zoeken naar bijzondere, onvermoede eigenschappen op hun instrument. Dat krijgt uiteindelijk vaste vorm in een stuk dat ze steeds opnieuw kunnen spelen. In een groot ensemble als Onceim vervlakt het individuele karakter van de instrumenten. De oceaan waarin de vele stroompjes en rivieren uitmonden in dit laatste deel van Radigues creatieve bestaan is een wezenlijk ander schepsel dan de samenstellende delen. Maar, zoals gezegd, uiteindelijk waren het indrukwekkende uitvoeringen.
Noten beuken
Lastiger waren de twee werken van Gabriel Paiuk. In het eerste, ‘Degrees of Transparency’, wisselden klanken die hij aan een piano ontlokte af met geluiden uit luidsprekers. Volgens de bijgeleverde informatie onderzoekt het ‘the acoustic protocols of sound staging in the concert setup. Both piano and loudspeakers are addressed as nodes in histories and forms of expression that modulate what we perceive as fictional or real.’ (Ik heb geen idee hoe je dit in begrijpelijk Nederlands moet vertalen). Het paste in zoverre in de opzet van Echonance 2 dat de muziek ontdaan was van ritme en melodie. Dat gold evenzeer voor ‘Rhythm, Presence, Voice’, dat hij blijkbaar gemodelleerd had naar klankeigenschappen van het gesproken woord. Terwijl het Maurice Strijkkwartet lang aangehouden noten speelde, strooide en beukte Reinier van Houdt er op de piano bitse akkoorden en clusters doorheen. In geen van beide stukken kon ik het concept en de resulterende klanken met elkaar in verband brengen. Ik kan niet beoordelen of de muziek briljant was of niet, maar wat mij betreft was het een allesbehalve plezierige luisterervaring.
Nu is een festival er niet om iedereen te plezieren. Gezien het aantal bezoekers en de geestdriftige reacties was de opzet meer dan geslaagd. Sowieso verdienen zowel het Orgelpark als Claudio F. Baroni lof en respect voor het feit dat ze het publiek een programma voorzetten met een zo hoog avontuurlijk gehalte. Dat is onderhand erg zeldzaam.