Al lang voordat er sprake was van een The-hype en bands in een duo-bezetting als The White Stripes, The Black Keys en Soledad Brothers grote sier maakten, waren Bassholes reeds actief. Zanger/gitarist Don Howland had bij de oprichting van dit duo in 1992 al een muzikale carrière achter de rug met het gerenommeerde Gibson Bros, dat als grote inspiratiebron geldt voor Jon Spencers Blues Explosion. Hij deelde er samen met zijn kompaan Jeffrey Evans de lakens uit. Evans vertrok naar Memphis om er 68 Comeback op te richten, terwijl Howland in Columbus, Ohio bleef. Tot 1998 bestookte Bassholes de wereld onafgebroken met ettelijke singles en langspelers waarop rauwe blues wordt gepropageerd. Opvallend bij het duo is het afwisselende karakter van hun platen: alternerend verschijnt een elpee vol no- tot lo-fi opgenomen tracks en een plaat waarop de productie tot in de puntjes is verzorgd. In 1998 verhuist Howland naar North Carolina en Bassholes-drummer Lamont Bim Thomas naar Cleveland, waardoor het maken van platen op een zeer laag pitje kwam te staan. De heren toerden wel regelmatig, maar het duurde tot de vorig jaar verschenen dubbele 7inch Out In The Treetops dat het duo nog eens nummers op plaat vastlegde. Het label dat die singles uitbracht, brengt nu tevens hun eerste cd sinds jaren op de markt. Veel is er aan het geluid van Bassholes niet veranderd. Rauwe en punky blues, met naast een rits eigen nummers ook drie covers (onder meer Broke Down Engine van Blind Willie McTell en Heaven And Hell van The Who) en twee bewerkte traditionals. De plaat is zeer luistervriendelijk op de band gezet, waarbij de rauwheid tot in de puntjes werd geproduceerd. Het resultaat is wellicht de beste Bassholes-plaat tot nu toe, en dat is, gezien hun vorige platen, een hele prestatie. Broke Chamber Music verzamelt een zestal singles die reeds lang zijn uitverkocht, aangevuld met niet eerder uitgebrachte nummers uit de beginperiode van de band toen Rich Lillash (ook ex-Gibson Bros) nog de sticks hanteerde. De plaat bevat 23 nummers uit de periode 1992-1994 die de countryblues-fixatie van Don Howland ten volle tot uiting laten komen. Op een paar uitzonderingen na werden deze songs opgenomen op een 4-track taperecorder in de ruimtes van een begrafenisonderneming. Daardoor klinken de tracks uitermate rauw en authentiek; en behouden ze tevens hun tijdloze urgentie. De hilarische persiflage Hey O.J. (Hendrix ‘Hey Joe’ natuurlijk) is essentieel voor elke garagerocker. Demons Claws zou er alles voor hebben gedaan om hun debuutplaat op hetzelfde label als Bassholes uit te brengen, en het is hen nog gelukt ook. Dit kwartet uit Montréal, Canada bestaat uit ex-leden van zowel Scat Rag Roosters als The Cut Offs en ramt er rudimentair op los in het verlengde van de legendarische Back From The Grave-serie. Een haast onbestaande productie beklemtoont de ongebreidelde en rauwe energie van deze garagepunkers. De tweede helft van de plaat is minder lo-fi en ook de tracks zijn langer uitgesponnen wat het geluid van deze nummers nauwer bij dat van de fantastische Cheater Slicks doet aanleunen. Dead Canary, het microlabel van Lou Poster (Grafton) , heeft het m weer gelapt. Petje af.