Na de afscheidstournee in 2005 kwam er ook formeel een einde aan Dead Can Dance. De facto was het doek al in 1997 gevallen tijdens de voorbereidingen voor de opvolger van Spiritchaser, maar het definitieve einde kwam pas na het allerlaatste concert. De alliantie tussen Brendan Perry en Lisa Gerrard had dan welgeteld zestien jaar geduurd, acht uitstekende albums én wereldfaam opgeleverd. Sinds ze elk hun eigen weg op gingen, is vooral de carrière van Gerrard als een komeet de hoogte in geschoten. Door haar onaards mooie stem in dienst te stellen van Hollywood is ze uitgegroeid tot een wereldster. Al in 1999 verscheen Eye Of The Hunter, het solodebuut van Perry, maar hij zou vanaf dan genoegen moeten nemen met een plaats in de schaduw van zijn voormalige partner. (Gerrards solodebuut The Mirror Pool kwam overigens al uit in 1995, ook hier was ze hem een stap voor.) Nu, meer dan een decennium later, is er eindelijk een opvolger, maar Ark zal niets aan dat verschil in status veranderen. Elke noot op Ark’ is van de hand van Perry zelf (al is zowat alles afkomstig van synths en samplers), zodat echt kan worden gesproken van een soloalbum en hiermee bewijst hij dat hij artistiek niets aan kracht heeft ingeboet. In essentie is Ark, niet in het minst door het kenmerkende warme stemtimbre van Perry, de prominente aandacht voor percussie, de melancholische ondertoon en de ernst waarmee hij bepaalde themas behandeld, een Dead Can Dance-album-zonder-Gerrard. Dat doet geen afbreuk aan de acht nummers; het illustreert alleen maar hoe sterk Perry zijn stempel wist te drukken op zijn voormalige band. Wie niet genoeg heeft met Dead Can Dance-klassiekers zoals Anywhere Out Of The World of Severance heeft aan Ark een mooi addendum.