De tweede soloplaat van Rudy Trouvé is een groepswerk geworden. Het resultaat ligt nochtans dicht bij de huisvlijt van 1999-2002: het sextet speelt meestal op kamervolume en aanwezige bandruis en distortie zijn bij de mastering duidelijk gekoesterd.
Trouvé is bloedeerlijk: als hij iets pikt, vermeldt hij het netjes in de bio en bij Gore Slut zong hij zelfs ooit a Fall rip-off in iets waar Mark E. Smith makkelijk een proces over had kunnen voeren. Ook van de titel van deze plaat is geen woord gelogen: er kàn inderdaad een dansje geplaceerd worden, al blijft het doorgaans bij voorzichtige pasjes. Ivresse et le chagrin, la tristesse et le venin zijn als vanouds basisthemas, maar dit keer wordt er ook uitvoerig teruggeblikt op de eigen kindertijd (mooi) en krijgt het nageslacht – zie het slaapliedje-met-twist alien – een voorbeschouwing op wat komen zal (lelijk).
Trouvé en zijn vijf hebben het allemaal in erg charmante arrangementen gegoten. Heavy Metal is daar een mooi voorbeeld van: onversneden heimwee naar de puberteit in een song gegoten met niet meer dan een paar klappende handjes hier, ginds een engelenkoortje, wat springerige electronica en het soort oersimpele gitaartjes waarop Trouvé de wereldwijde rechten bezit. Wij ruíken het groene gras van Trouvés verder ongetwijfeld bijzonder satanische jeugd. Nóg melancholie: 1973, met een glansrol voor de klarinetten van Tom Pintens en Aarich Jespers muziekdoos. Gelukkig wordt er ten gepaste tijde ook gerockt op deze plaat: Box is yr Friend leent zich prima tot huppelen en Thirtysix is uitstekende Fall-op-cocktails. Eén keer is het zelfs behoorlijk schrikken, wanneer het voorts ingetogen I wanna be your Beach (yep, een Stooges-cover doorspekt met New Order-citaten) op het einde plots héél even de originele furie naar de kroon steekt. Superplaat, en dan zwijgen we nog over de hoes.