Kunstenpunt en Dutch Performing Arts starten een onderzoek naar de speelkansen van Belgische muzikanten in Nederland en omgekeerd. Wat gaat er goed, wat kan er beter, valt daar wat aan te doen, en is dat nodig? Onze journalist Dimitri Vossen schoof mee aan de discussietafel en noteerde achteraf zijn bevindingen.
‘Is er een plaats tussen de sterren waar ik heen kan gaan?
‘k heb getwijfeld over België omdat iedereen daar lacht.’
Zo zong de Nederlandse popgroep Het Goede Doel nog in 1982. Nederland en België hebben een wederzijds gevoel van verwantschap dat ongetwijfeld zijn oorsprong vindt in een gedeelde complexe geschiedenis als Dé Nederlanden, naast een min of meer gemeenschappelijke taal. We hebben een onbestemd gevoel dat we bij elkaar horen, daarom blijven we elkaar opzoeken. Er doen jaarlijks hordes internationale artiesten vanuit alle hoeken van de wereld onze landen aan, maar Belgische muzikanten die optreden in Nederland en omgekeerd? Dat blijkt een interculturele uitwisseling die bij het publiek en de overheid speciale aandacht blijft verdienen.
Dit jaar hebben de organisaties Kunstenpunt (België) en Dutch Performing Arts (Nederland) het initiatief genomen deze muzikale mobiliteit nader te bekijken en te bespreken. Omdat de tijd rijp was voor een stand van zaken, maar ook en misschien zelfs vooral met het doel het perspectief voor de sector én de artiesten wat scherper te stellen, zodat er misschien wijze lessen uit te leren zijn. Wat voor de hand ligt, is namelijk niet altijd vanzelfsprekend.
Om te beginnen werd er een kwantitatief rapport met cijfermateriaal opgesteld dat enigszins in kaart brengt hoeveel Vlaamse muzikanten de Nederlandse podia haalden, en vice versa. Ook de frequentie en geografische spreiding van deze bewegingen werden geturfd. Er werd wel duidelijk gesteld dat de cijfers slechts een aanleiding zouden zijn voor verdere discussie. Voor België werd de data getrokken uit de informatie die door de artiesten zelf werden verspreid op sociale media en via online agenda’s (van Songkick en Bandsintown tot Facebookevents). De Nederlandse data kwamen van de organisatie Dutchculture, die voor hun online databank van culturele evenementen input vergaren via een netwerk van informanten (cultuurorganisaties, sectorinstituten, fondsen, ambassades…). In beide gevallen mag meteen duidelijk zijn waar een eerste belangrijke beperking van het rapport schuilt: zelfs met een kwaliteitscontrole hangen de vergaarde data grotendeels af van de bronnen, die niet noodzakelijk toereikend zijn. Omdat de data bovendien op verschillende manieren werd vergaard voor België en Nederland, is een een-op-eenvergelijking moeilijk te maken. Nederland is natuurlijk ook een stuk groter en biedt dus meer speelkansen.
De cijfers kunnen evenwel wijzen op enkele interessante tendenzen. Er is een aantoonbaar groot verschil tussen het gemiddelde aantal Belgische concerten en artiesten in Nederland, en het gemiddelde aantal Nederlandse concerten en artiesten in België. Het aandeel van Nederland in de internationale spreiding van Belgische concerten is bovendien een stuk groter dan omgekeerd het geval is. Er mag dus met enige zekerheid worden gesteld dat de Nederlandse podia vaker worden bezocht door Belgische artiesten dan omgekeerd.
Niches
De cijfers bieden verder vooral ook een verhelderende kijk op het muzikale landschap. In beide landen concentreren de speelplekken zich per provincie overwegend in de centrumsteden of culturele hotspots. Amsterdam, Utrecht, Rotterdam zijn weinig verrassende toppers in Nederland; Gent, Leuven en Brussel in België. Een meldenswaardige afwijking in Nederland valt te zien in de grensprovincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland, waar de spreiding evenrediger plaatsvindt. In België geldt dat vooral voor de provincie Antwerpen (grenzend aan Noord-Brabant), al is ook daar de hoofdstad beduidend populairder dan de rest van de regio. Evenmin verrassend: Nederlandse artiesten begeven zich zo goed als niet in het Franstalige, laat staan Duitstalige gedeelte van België. Tenslotte zijn er nog een paar grote festivals (Lowlands en Defqon.1 in Dronten, of Tomorrowland in Boom) waar in één klap verschillende artiesten uit het buurland optreden. Zulke eenmalige ‘concentratie-events’ zorgen natuurlijk ook voor een licht vertekend beeld op de kaart.
In het rapport wordt ook dieper ingegaan op de verschillen tussen de brede noemer ‘pop en rock’, en de doelbewust afgelijnde categorieën jazz, folk, klassiek en wereldmuziek. Het argument hierbij is dat deze niches nog steeds verschillende circuits kennen die vaak min of meer onafhankelijk opereren van de mainstream. Daar valt wat voor te zeggen, maar anderzijds kan ondergetekende zich toch niet van de indruk ontdoen dat de onderverdeling zelfs dan enigszins arbitrair blijft. Dance, hiphop en metal vallen allemaal onder de noemer ‘pop en rock’, terwijl die onderscheiden genres toch echt hun eigen netwerken kennen. Omgekeerd is een populaire jazz-act als STUFF. tegenwoordig vaker op festivals als Pukkelpop of Lowlands terug te vinden dan in een jazzclub pur sang. Hier mag dus de kanttekening worden geplaatst dat de tijd misschien rijp is voor een zekere mate aan kruisbestuiving tussen de verschillende circuits. Gelukkig was precies dát de volgende stap in het onderzoek.
Onderbuikgevoel
Zoals gezegd: het kwantitatieve onderzoek zou vooral dienen als voedingsbodem voor een kwalitatieve bevraging van de status quo, en die kende in juni jongstleden een aanvang met een panelgesprek tussen Belgische en Nederlandse spelers uit de industrie. Aan de tafel verzamelden overwegend boekers, managers en programmatoren uit beide landen, aangevuld met een paar deelnemers uit het brede veld – een muzikant hier, een steunplatform daar. Allemaal onder de deskundige leiding van Jan Douwe Kroeske, die het gesprek in een sneltreinvaart langs enkele prangende vragen loodste en zo enigszins fragmentarisch toch enkele waardevolle bevindingen wist bloot te leggen.
Het is niet gemakkelijk om eenduidig algemene conclusies te gaan trekken over een vakgebied waar zo specifiek op de man wordt gewerkt als de muziekindustrie, en bij uitbreiding de culturele sector. Als men al een algemene conclusie mag trekken uit het twee uur durende gesprek, dan is het deze: elke artiest is anders, elke speelplek is anders, en algemene tendenzen afleiden uit de verzamelde activiteit is zowat onmogelijk. Ook tussen de genres en de bijhorende circuits vertonen zich aardig wat verschillen in aanpak en resultaat. Daarin spelen verschillende factoren een rol.
Publieksbereik en de capaciteit van de zalen tellen mee, evenals het plaatselijke medialandschap en de organisatie van de sector op lokaal niveau. Maar ook het engagement van de artiesten, hun vindingrijkheid in het formuleren van inhoudelijke concepten die ook praktische mogelijkheden creëren en de sterkte van het eigen netwerk. Al deze factoren scheppen voor elke individuele artiest een spanningsveld waarbinnen telkens een eigen weg wordt gezocht.
Over de grens
Vanuit de anekdotes over persoonlijke ervaringen kwamen er langzaam maar zeker meer fundamentele vragen naar boven over de muzikale uitwisseling tussen Vlaanderen en Nederland. Wat is zelfs maar de gemene deler van waaruit die mobiliteit kan vertrekken, buiten een geografische nabijheid? Vanuit dat argument kan er dan evengoed naar Duitsland of Frankrijk worden gekeken voor nauwere structurele of artistieke samenwerking. Dat werd ook zo aangegeven door verschillende boekers aan tafel: internationalisering is in een steeds drukker bezet muzikaal landschap wel degelijk een belangrijk aandachtspunt. Vooral in Vlaanderen, waar het aantal speelplekken (zeker voor middelgrote tot grote lokale artiesten) dermate beperkt is dat een artiest er al snel een rondje langs heeft gemaakt. Dan rest hem enkel nog zijn beurt af te wachten in een steeds concurrerender klimaat, of buiten de landsgrenzen te kijken. Dat kan alvast deels de hogere activiteit van Vlamingen in Nederland verklaren, maar de vraag blijft waarom precies dat land de voorkeur krijgt en zo veel kansen biedt vergeleken met bovenvermelde alternatieven. Een vraag die tijdens dit gesprek alvast níét werd beantwoord.
Dat we dezelfde moerstaal hanteren is ook een weinig steekhoudend argument in een internationale markt waar het merendeel van de artiesten Engels spreekt, wat meteen ook de zakelijke voertaal is. Aan tafel heerste bovendien het gevoel dat er niet direct een cultureel verwantschap bestaat tussen beide landen. Een verrassende vaststelling, als je bedenkt dat in de jaren 1990 wel degelijk veel Nederlandse bands op Belgische podia stonden (van Urban Dance Squad tot Claw Boys Claw) en ook de Belgische golf van artiesten als dEUS volop in Nederland doorgang vond. Maar het valt niet te ontkennen dat beide landen volledig eigen culturen hebben die onderling relatief weinig overlapping vertonen, en bovendien een eigen medialandschap dat ondanks de fusies tussen de mediahuizen voorlopig nog niet voor een culturele toenadering heeft gezorgd. Het Belgische en het Nederlandse publiek blijken toch elk over een geheel eigen smaak te beschikken, die slechts af en toe voor een cross-over gaat, zoals momenteel het geval is bij hiphop in de moerstaal uit Nederland – maar voorlopig nog niet bij de Vlaamse evenknie.
Poortwachters
De discussie loopt dan onvermijdelijk uit op de vraag naar de huidige gatekeepers: wie bepaalt er eigenlijk welke muziek uit het buitenland er doorgang vindt naar het eigen publiek, en volgens welke criteria verloopt die selectie? De aanwezigen aan de discussietafel erkennen dat zij als sector hierin zeker een sturende rol spelen, maar volgens hen blijft toch de smaak van het publiek centraal staan. Dat is waarop wordt ingespeeld, en dat is waarop wordt voortgebouwd. Dat betekent niet noodzakelijk dat er naar de grootste gemene deler wordt gezocht. Joris Van Welsen van Radar Agency geeft aan dat een boeker altijd vertrekt vanuit een influencer die enthousiast wordt: er is interesse vanuit een label, vanuit de media, vanuit een zaal, zelfs vanuit een enkele fan. Dat is voor hem een aanleiding om te besluiten: hier is iets aan de hand.
Over het algemeen valt trouwens op dat er op dit vlak een merkbaar verschil is tussen de ervaring van de industrie die de artiesten vertegenwoordigt, en de programmatoren die ze plaatsen. Deze laatsten geven meermaals aan dat ze nog te weinig artiesten uit het buurland krijgen aangereikt, vaak ook zonder de juiste context. Te vaak blijft onduidelijk wat hun rol kan zijn in het specifieke parcours van een welbepaalde artiest. Ook hier blijkt dat de traditionele ‘one size fits all’-aanpak steeds minder werkt.
Ook valt op dat er op het panel nauwelijks muzikanten aanwezig waren, om verschillende praktische en inhoudelijke redenen. Tijdens het gesprek kwam echter naar voren dat net de rol van de artiesten en hun netwerk in de zoektocht naar speelkansen steeds belangrijker wordt, door het groeiende belang van andere influencers buiten de industrie zelf en de media. Het is een tendens die wordt weerspiegeld in de tendens van artiest-curatoren op festivals als Le Guess Who? (Nederland) of Sonic City (België), maar ook niche-genres van garagerock tot undergroundtechno organiseren zich steeds meer internationaal in een netwerk van artiestencollectieven en amateur-promotoren die zich via nieuwe platformen en kanalen als social media kunnen organiseren op een manier die voorheen gewoon ondenkbaar was. De grenzen tussen de verschillende rollen in de industrie lijken in dat opzicht te vervagen, dat gaat gepaard met een verschuiving van de traditionele taakverdeling. Een vraag over de mobiliteit kan in deze tijd niet boven het hoofd van de artiest worden gesteld.
Toekomstmuziek
Tenslotte wordt tijdens het gesprek al een voorzetje gedaan naar de toekomst, in eerste instantie vooral door te peilen welke initiatieven uit het verleden en heden hun nut hebben bewezen. Natuurlijk komt vrij snel de rol van de overheid ter sprake, wat een dubbeltje op zijn kant blijkt. Er wordt gewaarschuwd voor geldstromen in de vorm van subsidies en fondsen, die met de beste bedoelingen worden opgezet maar in de praktijk niet in het voordeel van de muzikanten werken en vooral de zalen of de infrastructuur dienen. Uiteindelijk is het natuurlijk de bedoeling dat vooral de artistieke praktijk gebaat is bij deze overheidsfondsen.
De Brakke Grond in Amsterdam is een mooi voorbeeld van hoe dit op een bestendige manier kan verlopen. De Brakke Grond was oorspronkelijk een presentatieplek voor Vlaamse muziek in Nederland, maar werkt sinds 2017 heel anders. De focus werd omgegooid en de budgetten anders ingezet, zodat het Vlaams Cultuurhuis zich meer kan profileren als een netwerkorganisatie die Vlaamse en Nederlandse partijen aan elkaar koppelt. Zo wordt er niet bottom-up of top-down gewerkt, maar vooral gekeken naar wat er leeft in beide landen. Vervolgens worden relevante partijen aan elkaar gekoppeld. Zo werd er een project opgezet om de Belgische hiphopscene naar Nederland te halen. Er werd gekozen voor de Melkweg in Amsterdam als locatiepartner, een uitgelezen plek voor het genre. Samen werd er vervolgens gezocht naar een ‘logische’ manier om artiesten uit Vlaanderen te presenteren, bijvoorbeeld met een festival, een concertreeks, via financiële ruggensteun. Na verloop van tijd gaan de betrokken partijen creatief nadenken over natuurlijke manieren om de verbinding tot stand te brengen, zonder dat er inhoudelijk wordt ingeboet.
Intimiteit
Het is een onderwerp dat tijdens het gesprek vaker ter sprake komt: inhoudelijke samenwerkingen tussen Vlaamse en Nederlandse artiesten en partners, die vanuit hun afzonderlijke achtergrond complementair blijken te zijn of net voor een creatieve spanning kunnen zorgen. Op die manier gaan de culturele verschillen die hierboven werden genoemd, net een aanvullende meerwaarde betekenen voor beide partijen. Een dergelijke inhoudelijke kruisbestuiving gaat worden ontwikkeld met middelen uit beide landen en een infrastructuur die over de grenzen werkt. Een goed voorbeeld uit de praktijk is Beste Buren, een overheidsinitiatief dat in 2015 een jaar lang creatieve samenwerkingen hielp ontwikkelen, over de Belgisch-Nederlandse grenzen heen. Om onduidelijke redenen werd dit initiatief echter na een jaar al stopgezet.
Een ander voorstel dat wordt geopperd is de organisatie van kleinere, intieme festivals die een informele sfeer creëren waarbinnen de verschillende spelers uit de sector elkaar kunnen ontmoeten: muzikanten, organisatoren en andere belanghebbenden (rechtenorganisaties, instituten, enzovoort). Dat is bijvoorbeeld de opzet van Amersfoort Jazz, een festival waar de nadruk ligt op kleinschaligheid en persoonlijk contact. De artiesten kunnen er verschillende keren spelen en boekingen gaan bij voorkeur via de muzikanten zelf. Er wordt gezorgd voor veel belangstelling vanuit het buitenland, ook via persoonlijke contacten. Wanneer dit goed wordt gefaciliteerd zorgt dat voor zeer productieve resultaten, vooral ook voor de muzikanten. Dit kan een aanvulling vormen op de huidige showcase-festivals als Eurosonic Noorderslag, die weliswaar veel expertise in huis hebben maar zeer hard de nadruk leggen op de mechanismen van de internationale industrie, en te weinig op de interpersoonlijke contacten.
Besluit
Deze eerste fase van het onderzoek heeft ongetwijfeld al veel interessante inzichten opgeleverd. Het blijft nog de vraag deze concreet kan worden vertaald naar een initiatief dat de sectoren in beide landen nader tot elkaar brengt. Het wordt immers een moeilijke evenwichtsoefening: een dergelijk initiatief moet conceptueel kloppen, maar moet tegelijkertijd de spontane vrijheid behouden waarbinnen zowel de artiesten als hun entourage vrij kunnen werken.
Op het einde van het debat werd besloten alvast een vervolg te plannen, en verder te praten over de grenzen van genres en vakgebieden heen. Dat lijkt alvast een eerste stap in de goede richting. De muzieksector is nog steeds een relatief kleine wereld, maar door de snelle veranderingen blijkt het toch makkelijk om het overzicht te verliezen. Het opzetten van nieuwe onderlinge netwerken, zelfs al bestaan die maar tijdelijk om vervolgens weer op te lossen, kan helpen de chaos in te dijken en kan op termijn een kentering in de industrie teweegbrengen die voor onverhoedse mogelijkheden kan zorgen.