Ik, de Hipheid, ben slechts een allegorie, een stijlfiguur, een schim in een grot. Maar mijn spot en hoon zijn daarom minder oprecht. Want ik spreek tot u, brouwers van schrijfsels over muzikale werken, criticasters van andermans vlijt. Gij verspreidt als een woekerend virus uw oordelen middels virtuele netwerken, en geeft een gezicht aan al wat hip is. Gij wendt voor dat ge mij vertegenwoordigt, maar tegelijkertijd miskent ge mij, want ge spreekt tot uw volgelingen, de hipsters, zonder mij daarin te kennen.
Ge zijt eigengereid, maar niet echt, want uw brouwsels verraden de sporen van de formule die ge mij ontstolen hebt en die ik zo goed ken.
Ge hebt u de taal eigen gemaakt die ik u geleerd heb, ge hebt manden vol hippe woordenschat, schuren volgestouwd met hoogdravendheid, ge hebt een apothekerskast aan schuifjes en vakjes om nieuwe muzikale vlijt te keuren en te passen. Ge hebt u omringd door getrouwen, en deelt uw oordeel met een rijke schare aan volgelingen.
Maar ge verzuimt te eren wat voorafging en uw doen en laten bepaalt.
Uw wortels en uw stam zijn u vreemd, ja zelfs de robuuste tak herkent ge niet meer waarop uw knop ontsproot, alras ontpopt tot een schichtige twijg.
Groeien is uw enige zorg, omkijken doet ge niet, maar ooit zult ge de tuimeling naar beneden maken, wanneer uw eigengereide, ternauwernood volgroeide zijtak het gewicht der hipsters niet meer dragen kan.
Tuimelen zult ge, met uw definities, genreconventies en zelfverklaarde essentiële gids.
Met uw waardeoordelen, uitgezet op de honderddelige schaal der hipheid.
Wie gij gekraakt hebt, wie het niet waard was uw tak te sieren, zal toekijken, toekijken hoe ge tuimelt. Hoe ge tuimelt op uw eigen honderddelige schaal.
Verwondering zal uw deel zijn, begrijpen zult ge het niet.
Want gij vergat mij één ding te ontstelen: mijn relativiteit. De relativiteit van de Hipheid, die ik koester tot op vandaag. Herinner u: ik ben slechts een allegorie, een stijlfiguur, een schim in een grot.
(Vrij naar Erasmus)