Wat is dat voor een vreemde stoet, die langs trekt in een tentoonstellingszaal van filmmuseum EYE ? De parade over 45 meter filmdoek vormt het centrale kunstwerk in een fascinerende tentoonstelling van William Kentridge: ‘If We Ever Get to Heaven’.
Mensen die huisraad meezeulen, mensen die iets zwaars aan touwen meetrekken, mensen die silhouetten van hoofden en voorwerpen op stokken meedragen, zieken, een brass band, dansers, soldaten, een man achter een katheder en een man met een megafoon, zelfs skeletten en een een stuk gereedschap lopen mee in een vervreemdende parade. De stoet trekt voor het oog van de toeschouwer langs, over een reeks doeken – samen circa 45 meter – die het gloednieuwe mediawerk ‘More Sweetly Play the Dance’ van William Kentridge (Johannesburg, 1955) vormen. Voor de doeken staan megafoons, waaruit de muziek van een Zuid-Afrikaanse brass band door de tentoonstellingszaal schalt – live is opgenomen in de studio waar Kentridge en zijn crew ook de stoet filmden. “Geloof me, de muziek was daar nog veel en veel harder”, zei de Zuid-Afrikaanse multikunstenaar bij de opening van zijn tentoonstelling in EYE Amsterdam. Wat is het voor stoet? Een vluchtelingenstroom zoals we die op televisie zien? Een rouwstoet? Een processie of een mars waarin heiligen en helden – religieus of politiek – worden meegedragen? Een Felliniaanse parade, een carnavalsoptocht, een dodendans? Het is het allemaal. Het werk is sterk gelaagd en biedt tal van referenties. Passages zijn op verschillende manieren te duiden: is de brass band feestelijk of rouwend, zijn de dansers vrolijk of vormen ze een danse macabre?
Schaduwspel
Niet alleen is de processie of parade een terugkerend element in het werk van Kentridge, het is volgens hem ook een terugkerend element in het menselijk bestaan en een uitdrukking van de ‘condition humaine’. Dit werk refereert ook aan een vroege beschrijving van een processie: Plato’s vergelijking van de grot, waarin gevangenen hun leven lang slechts schaduwen over de wanden zien langstrekken en die voor de realiteit houden. ‘More Sweetly Play the Dance’ toont de figuren eveneens als schaduwen, waarmee Kentridge in uitvoering tegelijkertijd verwijst naar een precinema-techniek als het schaduwspel. Zijn schaduwen vertonen echter zo nu en dan details en vage kleuren. De achtergrond bestaat uit in houtskool getekende, desolate landschappen.
De film is een combinatie van live action en animatie, in meerdere lagen over elkaar gelegd. De titel verwijst overigens weer naar ‘Todesfuge’ van Paul Celan, een gedicht over de Nazi-concentratiekampen. Kentridges werk heeft dan ook zeker een politieke zijde, waarbij hij vooral geïnteresseerd is in de menselijke pogingen om oplossingen te vinden in bepaalde idealen, geloven of, zoals hij zelf zegt “het utopisch denken”. De onvolmaakte mens krijgt het maar niet voor elkaar. “Elke poging tot verlichting, ieder missie om mensen te redden, al onze beste intenties gaan zo gebukt onder het gewicht van wat daarop volgt: hun schaduw, het geweld dat met de verlichting gepaard is gegaan”, verklaart Kentridge.
Satire
De teloorgang van utopische idealen is ook aanwezig in een tweede werk, dat deel uitmaakt van de tentoonstelling in EYE. ‘I Am Not Me, the Horse Is Not Mine’ is een installatie uit 2008, bestaande uit acht projecties, geïnspireerd op een satirisch verhaal van Gogol over de klassenmaatschappij en tevens op de vormentaal die de Russische revolutie heeft opgeleverd. De geprojecteerde films maken gebruik van onder meer collages met krantenknipsels in de stijl van het Constructivisme, stop-motion animaties, schaduwdansers en non-fictionele beelden (een parade waarin Tatlins toren, een symbool van de Sovjet-utopie, wordt meegedragen), maar ook toont een doek de tekst van het (show)proces tegen Nicolaj Boecharin, die kort na het proces is geëxecuteerd.
Ploeterende mensheid
Kentridge is niet belerend of veroordelend; hij lijkt veeleer met een zekere mildheid te constateren hoe de mens voortploetert. (De titel van de tentoonstelling als geheel – ‘If We Ever Get to Heaven’ – afgeleid van een uitspraak in het theaterstuk ‘Woyzeck’ van Georg Büchner: “Als wij arme mensen ooit in de hemel komen, moeten we daar nog helpen om de donder te maken”.) Om terug te keren naar Plato’s grot: hoe kunnen we, gevangen in een situatie of systeem, beoordelen wat de werkelijkheid, de waarheid, wat juist is? Dat alles twee kanten heeft, ook zijn eigen persoon, komt ook tot uitdrukking in zijn animatieserie ‘Drawings for Projection’.
Van deze filmcyclus in tien delen, gemaakt sinds 1989, toont de tentoonstelling in EYE het laatste deel uit 2011. Hoofdpersonen in de film ‘Other Faces’ zijn de kapitalist Soho en de oprechte, ‘onschuldige’ dichter Felix. Het zijn twee kanten van ‘het zelf’, maar ook van de (met name moderne Zuid-Afrikaanse) maatschappij. Inhoudelijk meeslepend, maar ook in techniek is de film fascinerend. De film is intuïtief gemaakt, zonder storyboard. Kentridge filmt zijn eigen tekeningen, terwijl hij ze weer uitwist en opnieuw tekent, alsof hij telkens de geschiedenis wil herschrijven. Tegelijkertijd zou de techniek kunnen uitdrukken hoe een maatschappij telkens zichzelf anders probeert voor te stellen of, als we het positiever beschouwen, probeert bij te stellen. Interessant is hoe bovendien een metaniveau wordt gecreëerd, waardoor ook de rol van het (artistiek) scheppen in en over de ingewikkelde Zuid-Afrikaanse situatie wordt bevraagd.
Compact maar rijk
Het werk van Kentridge zit vol contradicties. je zou er gemakkelijk een gedesillusioneerd wereldbeeld in kunnen zien, maar er spreekt ook kracht en doorzettingsvermogen, zelfs plezier uit; het is donker en licht, het is erudiet, gelaagd, associatief en intuïtief. De tentoonstelling als geheel bestaat uit ‘slechts’ vier werken: naast ‘I Am Not Me…’, ‘Other Faces’ en het hart, ‘More Sweetly Play the Dance’, is er een zaal gewijd aan een aantal silhouetten uit laatstgenoemde installatie. Toch biedt de compacte tentoonstelling een rijk beeld van de interesses, technieken en ideeën van William Kentridge. Rijk genoeg om het geëxposeerde de volle aandacht te geven in misschien wel meerdere ontmoetingen. Kentridge gaf bij de opening aan zelf heel tevreden te zijn, omdat hij zelden de technische uitvoering van zijn op zo’n hoog niveau had gezien. Compliment voor EYE dus ook, dat ik graag onderschrijf. In de pogingen van het filmmuseum om cinema en andere kunsten bijeen te brengen en de synergie te onderzoeken, had het instituut eerder al sterke exposities, zoals rond de Quay Brothers en Anthony McCall. ‘If We Ever Get to Heaven’ is aan zeer aangename verrassing.
De tentoonstelling loopt nog tot en met 30 augustus.
Alle info: eyefilm.nl