De wereld kijkt met grote verbazing naar de onlusten in Turkije en de onthulling van de mechanismen van het Amerikaanse spionagesysteem PRISM. Het uitoefenen van controle via (digitale) media en de asymmetrische toegang tot informatie van ‘veiligheidsdiensten’ is echter niet nieuw. Al decennia lang bestaan er netwerken die op deze manier macht uitoefenen en controleren. De opvallende actualiteit is niet dat er controle wordt uitgeoefend, maar dat al 20 jaar geaccepteerd wordt dat dit in alle facetten van de samenleving gebeurd. Ongeveer zeven jaar geleden schreef Marc Schuilenburg al een serie over privacy en controle. In de interviews over een cultuur van controle hebben we gesproken over een uitzonderingstoestand (filosoof Lieven de Cauter), de transparante burger (burgerrechtenbeweging Bits of Freedom) en de openbare ruimte (stadssocioloog Arnold Reijndorp). Hoe sluiten deze verschillende gezichtspunten op elkaar aan? Een tussenstand.
In de sciencefictionfilm Minority Report (2002) van regisseur Steven Spielberg stuiten we op een bijzondere vorm van rechtshandhaving. De film speelt zich af in het Washington D.C. van 2054. Sinds zes jaar vinden daar geen moorden meer plaats. De sleutel tot dit opvallende succes zijn drie paranormale ‘pre-cogs’ die in hun dromen bepaalde moorden zien gebeuren. Hun voorspellingen worden concreet door twee glimmende houten balletjes waarop de naam van het toekomstige slachtoffer en die van de dader zijn gegraveerd. Op het moment dat de balletjes te voorschijn komen, treedt een bijzondere procedure in werking die uit verschillende nauwkeurig omschreven protocollen bestaat. Het belangrijkste protocol houdt in dat het hoofd van de Pre-Crime Unit de naam van het slachtoffer en de dader moet voorlezen aan twee onafhankelijke getuigen, de arts Katherine Hames en Chief Justice Frank Pollard. Terwijl de gehele procedure op film wordt vastgelegd, controleren Hames en Pollard of de voorgelezen namen dezelfde zijn als die op de twee ballen zijn gekerfd. Verlenen ze hun goedkeuring, dan vertrekken de agenten van de Pre-Crime Unit onmiddellijk naar de plaats van het delict om de moord te voorkomen en de potentiële dader te arresteren.
Waar draait de rechtshandhaving in Minority Report nu om? Zonder problemen kunnen we stellen dat niet wordt gekeken naar het verwerkelijkte gedrag van de dader. De mogelijkheid dat bepaald gedrag zich dreigt te realiseren, is voldoende voor de politie om handhavend op te treden. Daarmee ligt aan de preventieve criminaliteitsaanpak van de Pre-Crime Unit een algemene veronderstelling met betrekking tot het gedrag ten grondslag. De potentiële dader heeft geen andere keuze dan het delict te plegen. Zijn gedrag is als het ware opgesloten in het leven dat hij tot op dat moment heeft geleid. Het werkelijke, hier opgevat als een handeling die een inbreuk maakt op de orde en veiligheid in de openbare ruimte, staat dus niet op zichzelf. Het is in zijn uiteindelijke vorm al bepaald omdat het ligt opgesloten in het leven en de typische gedragskenmerken van de burgers van de hoofdstad van de Verenigde Staten.
In welk opzicht is dit thema relevant voor een analyse van de huidige criminaliteitsbestrijding? We hoeven dan slechts te verwijzen naar het rapport Spelverdeler in de opsporing (2004) waarin de Nederlandse politie de film Minority Report gebruikt om te pleiten voor de ‘oneindige mogelijkheden van technologie’. De politie stelt dat het identificeren van personen met behulp van nieuwe technologieën of technisch bewijs superieur is aan verklaringen van getuigen of verdachten. De fysieke observatie van het gedrag van individuen en groepen in de openbare ruimte moet volgens de politie daarom structureel worden aangevuld met videosystemen, voorzien van gezichts- en stemherkenningstechnieken, die – ver voordat het delict is gepleegd – personen identificeren als potentiële daders. Door middel van deze nieuwe bewakingstechnieken kunnen verstoringen van de orde preventief worden aangepakt en tegelijkertijd worden voorkomen. Op basis van de verkregen informatie kan de politie bovendien individuen of groepen preventief uit de openbare ruimte van de stad verwijderen. In termen van de politie: ‘Gesignaleerde personen worden ‘geneutraliseerd’.’
Een levenspolitiek
Hoewel de film Minority Report in 2054 afspeelt, komt de geschetste methode van criminaliteitsbestrijding dichter in de buurt van onze werkelijkheid dan we aanvankelijk dachten. Ze sluit nauw aan bij een criminaliteitshandhaving die niet meer is gericht op het opsporen van criminaliteit, maar op het voorkomen van de verstoring van de openbare orde en het tegenhouden van veiligheidsrisico’s. Het is tegen deze achtergrond dat verschillende dilemma’s op de voorgrond treden. Kan een persoon worden uitgesloten van de openbare ruimte van de polis voor een daad die hij (nog) niet heeft gepleegd? Hoe voorkomt de politie dat de videosystemen onjuiste voorspellingen doen? Om hier een antwoord op te geven, moeten we nader kijken naar de thematiek van de film. De kern van de film ligt in de nauwe relatie tussen politiek en leven. Om dit punt te begrijpen, kunnen we het werk van de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben tot ons nemen. Hoe duidt Agamben de verhouding tussen politiek en leven?
Agambens geschiedenis van het heden vertrekt vanuit het onderscheid dat de Grieken maakten tussen een gekwalificeerd of cultureel leven (bios) en een natuurlijk leven (zoè). Met bios wordt de specifieke levensvorm of levenswijze van een individu of groep bedoeld. De Griekse wijsgeer Aristoteles onderscheidde drie wijzen van leven (bios) die mensen in volledige vrijheid – in onafhankelijkheid van de zorgen om het dagelijks bestaan en de daaruit voortvloeiende verplichtingen – konden kiezen. In de eerste plaats gaat het om het epicuristische leven van de zintuiglijke geneugten, dat wil zeggen de levenskunst die geniet van het schone (bios apolaustikos). In de tweede plaats spreekt Aristoteles over het leven van de filosoof dat in het teken staat van de contemplatie over de eeuwige dingen (bios theoretikos). In de derde plaats handelt het om het leven dat gewijd is aan de politieke zaken van de polis (bios politikos). Tegenover deze specifieke levenswijzen of vormen van een individu of groep staat het eenvoudige of natuurlijke leven (zoè). Dit leven houdt niets meer in dan het puur in-leven-zijn. Agamben spreekt hier van ‘het naakte leven’ dat alle levende wezens kenmerkt.
Het naakte leven komt overeen met de figuur van de homo sacer (de heilige mens). In Agamben’s onderscheid tussen een volwaardige burger en de homo sacer beschikt de laatste, hoewel hij of zij een levend wezen is, niet over fundamentele en aangeboren mensenrechten en vrijheden. Hij leidt een rechteloos leven. Dit is volgens Agamben de positie van de gevangen Taliban in Guantanamo Bay en de illegale immigranten in de grote steden. Beide groepen maken geen deel uit van de politieke, sociale en juridische sfeer van een nationale staat. Met krachtige bewoordingen stelt hij in State of Exception (2005) de juridische positie van de Joden in de concentratiekampen op één lijn met die van de gevangenen in Guantanamo Bay. Omdat ze buiten iedere wet of regel zijn gesteld, kan iedereen hen als het ware straffeloos doden. Immers, zonder vorm van proces en zonder aanklacht houden de Amerikanen de strijders van Al Qa’ida in Guantanamo gevangen. Zij vallen niet onder de Geneefse Conventie over de bescherming en behandeling van krijgsgevangen. De Verenigde Staten stelt dat Al Qa’ida geen staat, en dus geen partij is van de Conventie. De gevangenen hebben de status van ‘vijandelijke strijders’, een categorie die in het internationale recht niet voorkomt.
Volgens Agamben is het naakte leven de dominante vorm van ons bestaan geworden. De intrede van het naakte leven in de sfeer van de publieke ruimte van de polis leidt tot de politisering van ons bestaan. Kijken we naar de huidige criminaliteitshandhaving die gericht is op het tegenhouden van verstoringen van de openbare orde, dan kunnen we aan de hand van de beschreven werking van bewakingstechnieken vragen hoe die technieken een gedetailleerde controle uitoefenen op de personen die zich in de openbare ruimte ophouden. Wat is de relatie tussen politiek en leven, als het laatste iets is dat vorm krijgt in de interactie met agressiedetectoren en herkenningssystemen die tot doel hebben iedere handeling van een persoon te voorkomen die een bedreiging kan vormen voor de veiligheid in de openbare ruimte van de polis? Anders gezegd, wie zijn de nieuwe homines sacri van de openbare ruimte?
Een gecontroleerde vrijheid
Agamben verbindt de relatie tussen politiek en leven met een uitzonderingstoestand. In State of Exception schrijft Agamben dat de structuur van de uitzondering geheel samen valt met de westerse politiek. De uitzonderingstoestand is regel geworden. Sinds de Eerste Wereldoorlog, via het fascisme en het nationaal-socialisme is ze volgens hem bijna zonder onderbreking blijven functioneren. In een uitzonderingstoestand wordt het leven dan ontdaan van zijn specifieke vorm of kwaliteit, het wordt gereduceerd tot een leven dat niet waard is geleefd te worden. De gevolgen worden concreet als we opnieuw kijken naar de rechtspositie van de gevangenen in Guantanamo Bay en het lot van uitgeprocedeerde vluchtelingen. Letterlijk bevinden deze groepen zich buiten de normale rechtsorde, in een toestand van volstrekte rechteloosheid, waarbij ze zijn overgeleverd aan de macht van de gezagsdragers waarmee ze op bewaakte en onbewaakte momenten in aanraking komen: politie, gevangenisbewaarders, privaat beveiligingspersoneel, burgerwachten, etc. Dit betekent niet dat de homo sacer – de persoon tegenover wie mensen zich als soeverein gedragen – losstaat van iedere rechtsregel. De uitzondering wordt door de opheffing van de rechtsnorm in het leven geroepen. Daarom is de uitzonderingstoestand, en dat is wezenlijk voor het filosofische traject van Agamben, niet de chaos die aan de rechtsorde voorafgaat. Hij constateert dat de uitzonderingstoestand de situatie is die uit de opheffing van de orde voortvloeit.
Wat is de politiek van de uitzonderingstoestand? We kunnen dit aan de hand van Minority Report nader concretiseren. De relatie tussen politiek en leven krijgt in die film inhoud door een rechtshandhaving die tot doel heeft een absolute veiligheid te creëren. Belangrijke rechtsbeginselen zoals het recht voor onschuldig te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen, zijn dan niet van toepassing. Alle mogelijke middelen worden ingezet om iedere vorm van criminaliteit tegen te houden. Het is de verdienste van David Garland dat hij in The Culture of Control (2001) laat zien dat deze nieuwe veiligheidscultuur een abrupte en duidelijke breuk vormt met wat in de criminologie ‘penal welfarism’ wordt genoemd. Het penal welfarism heeft zijn roots aan het einde van de negentiende eeuw en beleeft zijn hoogtepunt rond de jaren 1950 en 1960. De leidende gedachte daarin is dat het strafrecht de burger moet beschermen tegen de ongebreidelde macht van de overheid. Vanaf de jaren 1970 verandert het strafrechtelijke klimaat radicaal van karakter en inhoud. Hoewel het penal welfarism een kleine honderd jaar naar relatieve tevredenheid functioneert, dient het strafrecht de burger niet meer te beschermen tegen de macht van de overheid, maar is het gericht op het voorkomen van misdaad en het verminderen van angst voor criminaliteit. Niet meer de delinquent of het criminele karakter van de dader staat voorop, de genoegdoening aan het slachtoffer en het voorkomen van handelingen die een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde staan centraal.
Het nieuwe veiligheidsdenken
Wat nu over ons heen hangt, is een aura aan veiligheid die door informationele technologieën ten uitvoer wordt gebracht. Sinds het begin van de jaren 1990 worden op grote schaal detectie en patroonherkenningscamera’s in de openbare ruimte geplaatst. Niet alleen monitoren deze media het gedrag van individuen en groepen, ze worden tevens gebruikt om het gedrag van die personen tot op grote hoogte te ‘besturen’. In Londen is het metronet met een netwerk van duizenden camera’s bedekt. Met het programma Mandrake worden gezichten aan databanken met foto’s van recidivisten gekoppeld waardoor binnen zestig seconden 15 miljoen mensen kunnen worden vergeleken. In Rotterdam wordt de afstand van het Stadhuis tot het Centraal Station bestreken door een netwerk van camera’s. In geavanceerde vormen waarschuwen deze systemen private of publieke veiligheidsinstanties op het moment dat bepaalde gezichten worden herkend of als gezichtsuitdrukkingen erop wijzen dat agressief gedrag op komst lijkt te zijn. Cruciaal voor het functioneren van deze media is de herkenning van gezichtsuitdrukkingen, en in dit geval het verbinden van toekomstige handelingen aan deze expressies op basis van uitgebreide risicoprofielen.
Hoe dit werkt, zien we terug in Minority Report. Nadat de namen van de dader en het slachtoffer zijn voorgelezen, moet hoofdpersoon John Anderton de losse beelden die door de hersenen van de ‘pre-cogs’ aan de computer worden doorgestuurd combineren om de plaats van het delict op te sporen. Om uit de beschikbare informatie bepaalde handelingen af te leiden, is de koppeling van databestanden nodig. In de huidige cultuur van controle worden dan ook in toenemende mate gegevens uitgewisseld tussen allerlei organisaties en instellingen als belastingdiensten, politie, sociale diensten, supermarkten en ziekenhuizen om ons leven in kaart te brengen. Tot op grote hoogte wordt de menselijke samenhang beheerst en beheerd door deze informatiestromen. De uitwisseling van informatie over ons leven maakt immers deel uit van een ‘strategie van responsabilisering’. Het voorkomen van criminaliteit is daarin niet alleen een taak van de overheid of de politie. De criminaliteitsbestrijding is gedecentraliseerd. Ze is verworden tot een brede en gedeelde maatschappelijke verantwoordelijkheid waarin ook andere actoren een rol van betekenis spelen. Met slogans als ‘partnerschap’, ‘publiek-private samenwerking’ en ‘actief burgerschap’ wordt die eigen verantwoordelijkheid nader geconcretiseerd.
de modepolitiek
Het resultaat van een cultuur van controle, die niet alleen wordt gekenmerkt door de inzet van nieuwe technieken als videosurveillance, maar ook door strengere straffen (‘three strikes, you’re out’) en een uitbreiding van het gevangeniscomplex, kunnen we eenvoudig samenvatten. Voortdurend lijkt het alsof er iets gebeurt, maar in werkelijkheid gebeurt er helemaal niets. Met een knipoog naar De spektakelmaatschappij (1967) van situationist Guy Debord kan worden gesteld: ‘Wat verschijnt is veilig, wat veilig is verschijnt.’ Is de controle op het naakte leven daarmee finaal geworden? In een antwoord op de vraag in hoeverre ons handelen wordt bepaald door allerlei machtswerkingen, stelt Foucault dat macht niet zonder verzet kan worden gedacht. Ze zijn co-existent ten opzichte van elkaar. Macht roept verzet op. Zijn er geen machtsverhoudingen, dan zijn er ook geen relaties van verzet. Misschien moeten we ook zo het fenomeen identiteitsdiefstal begrijpen. Identiteitsdiefstal is het aannemen van een fictieve identiteit (fraude) of het misbruiken van andermans identiteit. Deze vormen van diefstal en fraude behoren tot de snelst groeiende criminaliteit en eisen in de Verenigde Staten jaarlijks rond de 700.000 slachtoffers. Wijst dit niet erop dat het in kaart brengen van het naakte leven van burgers door het combineren van oneindige informatiestromen zijn eigen verzet aan het creëren is?
In ieder geval waarschuwen veel wetenschappers voor te positieve verwachtingen van de resultaten van de nieuwste bewakingstechnieken, waar ook de Nederlandse politie voor pleit. Afgezien dat er meer analysecapaciteit nodig is om alle informatie te beoordelen, blijft de technische haalbaarheid van automatische gezichtsherkenning en de detectie van potentieel gewelddadig gedrag nog op problemen stuiten. Hoewel specifieke kenmerken zoals de afstand tussen de ogen, tussen oor en oog, en tussen ogen en mondhoeken zijn te gebruiken voor gezichtsherkenning, zal door de vele variaties van onze gezichtsuitdrukkingen en lichaamshoudingen de onmiddellijke relatie tussen mogelijk en werkelijk gedrag nooit optimaal kunnen worden gelegd. Bovendien is er te weinig onderzoek verricht om te concluderen dat het uitgeoefende geweld afneemt door de invoering van camerabewaking of videosurveillance.
Maar dat alles weerspreekt niet dat de technologische media in de openbare ruimte al daadwerkelijke effecten hebben. De verklaring hiervoor ligt in het normatieve karakter van de bewaking door automatische detectie en patroonherkenningscamera’s. Ze creëren een nieuwe omgeving die een eigen logica of normaliteit heeft. De uitspraak ‘The medium is the message’ van Marshall McLuhan maakt dat duidelijk. Uit een ogenschijnlijke onbeduidende rechtszaak komen de gevolgen glashelder naar voren. Videosurveillance creëert een omgeving waarin het dragen van zonnebrillen, honkbalcaps en hoofddoeken in gemonitorde domeinen of locaties wordt verboden. Hier liggen geen wetten of rechtsregels aan ten grondslag. Het zijn zelfs geen modieuze argumenten die deze verplichte kledingvoorschriften met zich meebrengen. De reden is eenvoudig. Automatische detectiesystemen zoals Computerised Face Recognition werken niet als onze gezichten bedekt zijn. Daarom verbood een Engelse rechter in het kader van de Anti Social Behaviour Order een bekende autodief in het noordoosten van Engeland nog langer een wollen muts, honkbalpet of capuchon te dragen. De rechter wilde zo voorkomen dat de man zijn gezicht afschermde voor de bewakingscamera’s in de openbare ruimte.
It’s the protocol, stupid!
Het belang van het werk van Agamben ligt in het perspectief dat het biedt om de belangrijkste juridische transformaties die zich voordoen in de openbare ruimte te analyseren. Zo beschouwd is de uitzonderingstoestand geen strikt juridische categorie meer, in de grondwettelijke betekenis van een ‘staat van beleg’, maar valt ze samen met de bewapening van de openbare ruimte door technologieën als agressiedetectoren en gezichtsherkenningsystemen. We kunnen de bepaling van de uitzonderingstoestand – de zone waarin de regel niet van toepassing is – namelijk betrekken op de werking van protocollen in de openbare ruimte. Protocollen zijn geen nieuw verschijnsel. Ze hebben een lange geschiedenis in de instituten die diep zijn geworteld in onze samenleving: het leger, diplomatie, ziekenhuizen, scholen, etc. Daarin zijn protocollen van kracht die voorschrijven waar het handelen aan moet voldoen. Het zijn strikte codes die binnen die instituten voorschrijven hoe te handelen. Anders gezegd, ze produceren een sociale realiteit.
Welke rol spelen protocollen in Minority Report? Niet alleen moet agent John Anderton de namen van het slachtoffer en de dader voorlezen aan Hames en Pollard. Bij het combineren van de digitale beelden van de voorspellende dromen van de ‘pre-cogs’ is hij verplicht iedere tussencombinatie mondeling te registreren tegenover een computer. We kunnen de werking van protocollen een draai geven door te verwijzen naar de strikte gedragscodes die gelden in de openbare ruimte van de polis. Prachtige voorbeelden daarvan treffen we aan in Chicago en Rotterdam. In de openbare ruimte van Chicago is het verboden doelloos rondjes te lopen of te lang rond te hangen bij een publiek gebouw. In Rotterdam is de Rotterdam-code van kracht. Daarin is vastgelegd dat op straat verplicht Nederlands moet worden gesproken. Deze voorbeelden wijzen op een belangrijke gedaantewisseling van het leven in de polis. We kunnen stellen dat burgercodes of protocollen bepalen of iets moet worden ingesloten of buitengesloten. Filosofisch gesteld, het protocol vormt de relatie tussen politiek en leven. Het drukt daarmee een andere positionering van de verhouding tussen leven en politiek uit. Op een vergelijkbare wijze als het internet zal de Rotterdam-code namelijk de informatiearchitectuur van het netwerk van bewakingscamera’s gaan besturen. Nu al worden in Chicago camera’s gebruikt om de interne codes van de openbare ruimte te handhaven. Een feilloos bewakingssysteem alarmeert de politie als een persoon te lang voor een overheidsgebouw staat. Op die manier versterken de werking van protocollen en cameratoezicht elkaar sluipenderwijs. We moeten daarom op hun structurele overeenkomst letten. Beide termen – de eerste is een sociale, de tweede een technologische – vullen elkaar immers naadloos aan. Leiden beide machtswerkingen dan tot een uniek systeem dat op vrijwillige basis de zelfregulering tot stand brengt van het leven in de openbare ruimte?
de rechtstatelijkheid voorbij
De eenentwintigste eeuw wordt de eeuw van protocollen. Een protocol is niet waardevrij of neutraal. Het is nauw verbonden met een sociale controle van het leven. Door universaliteit en homogeniteit te eisen van de individuen en groepen die zich in de openbare ruimte ophouden, oefenen protocollen een gedetailleerde controle op het leven uit. De effecten van het gebruik van protocollen zijn daarom veel ingrijpender dan we ons realiseren. Eén van de grote vernieuwingen die deze machtstechniek meebrengt, is dat ze het leven tot op het kleinste onderdeel bestuurt. Vanuit het perspectief van de criminaliteitshandhaving en de inzet van videosystemen in de openbare ruimte vervangen ze de wet en regel als normerend instrument. Door een omgekeerde beweging wordt de relatie tussen politiek en leven dan gesloten. Het niet accepteren van een protocol heeft de uitsluiting van de openbare ruimte tot gevolg. Spreekt Agamben over een uitzonderingstoestand, dan moeten we dus met hem meegaan op voorwaarde dat we de term uitzonderingstoestand heel precies gebruiken: als term voor de politisering van het leven in de openbare ruimte die zich voltrekt langs de samenvallende lijnen van protocollen en videosurveillance.
Vanuit dit perspectief wordt de controle over het leven in de openbare ruimte van de polis steeds meer wordt uitgeoefend zonder een duidelijk aangegeven taak of limiet. Net als de wet en de regel normaliseren protocollen. Alleen staat een protocol los van de wetgevende macht. De grootste kracht van een protocol is zijn soevereine structuur. Een jaar nadat in de regio Rotterdam-Rijnmond het politiekorps een protocol had ingevoerd om geweld tegen politieagenten streng aan te pakken, werden meer dan honderd geweldsdelicten tegen agenten met succes voor de rechter gebracht. Is het protocol daarmee de plaats van de soevereiniteit in onze moderne maatschappij? In ieder geval hoeft men niet veel van het recht te begrijpen om in de transformatie, die van algemeen afdwingbare juridische wetten en regels naar de protocollen van de openbare ruimte, een tweede belangrijke overgang te zien. Een criminaliteitshandhaving die niet de opsporing, maar het tegenhouden van criminaliteit tot hoogste doel heeft en daarbij steeds verder steunt op digitale technologieën, leidt tot een juridisch schemergebied. Er ontstaat een rechtsvrije ruimte, een zone van onbestemdheid, waarin feit en recht zich niet onderscheiden, maar waarover toch beslist moet worden. In die ruimte verschuift de beslissingsbevoegdheid van de rechtsprekende macht naar de uitvoerende autoriteiten. Politie en private bewakingsdiensten nemen de plaats van de rechterlijke macht in.
Door individuen of groepen van bepaalde gebieden uit te sluiten op grond van hun nog te verwerkelijken gedrag of de overtreding van protocollen, bepaalt de uitvoerende macht wie de homines sacri van onze samenleving zijn. De beschreven werkingen van de nieuwe bewakingstechnieken waarmee het veiligheidsbeleid ten uitvoer wordt gebracht, brengen zo met zich mee dat de grens tussen in- en uitsluiting in ieder levend wezen virtueel is opgenomen. Aldus wordt de soevereine beslissing van de uitvoerende autoriteiten over het leven ontdaan van de inhoud van belangrijke strafrechtelijke uitgangspunten, zoals het ‘ne-bis-in-idem’-beginsel – het principe dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde strafbare feit kan worden bestraft – en de redelijke verdenking van schuld. Die fundamentele rechtsbeginselen verworden tot een lege vorm. Er treedt een toestand in waarin zowel het wettelijk regime niet van toepassing is als een rechterlijke controle op de genomen beslissingen van dezelfde uitvoerende autoriteiten ontbreekt.
de minderheidsrapporten
We moeten twee nieuwe principes afleiden van Agambens stelling dat de uitzonderingstoestand de opheffing van de wettelijke orde is. Die principes staan niet haaks op elkaar. Ze hangen nauw samen met wat Mike Davis in Ecology of Fear (1999) ‘de militarisering van de stedelijke ruimte’ noemt: de bewapening van de openbare ruimte met technologieën die het gedrag van de bezoekers monitoren. Het eerste principe houdt in dat een uitzonderingstoestand in nauwe relatie staat met nieuwe bewakingstechnieken die individuen en groepen identificeren als potentiële daders. Op basis van hun gedrag dat als gedetermineerd en voorspelbaar wordt beschouwd, worden deze personen uitgesloten van de openbare ruimte. Het tweede principe luidt dat het naakte leven genormaliseerd wordt door de specifieke protocollen van de openbare ruimte. Op het punt waarop die twee principes samenkomen, installeert zich in de openbare ruimte van de polis de structuur van een uitzonderingstoestand.
In plaats van deze principes onmiddellijk af te wijzen, moeten we er een uitdaging in zien hoe uit de impasse van de uitzonderingstoestand te geraken. Dit geeft ons de gelegenheid voor een laatste keer terug te keren naar de film Minority Report. Het systeem van de drie paranormale media werkt feilloos totdat agent John Anderton zelf door de ‘pre-cogs’ als de potentiële moordenaar wordt aangewezen. Als hij op onderzoek uitgaat, ontdekt Anderton dat de drie media niet altijd identieke beelden van toekomstige moorden hebben. Er zijn afwijkende scenario’s, die minderheidsrapporten worden genoemd. Die rapporten tonen een ander perspectief dan de meerderheidsrapporten. Ze laten beelden zien waarin de dader de moord niet pleegt. Ze wijzen op een andere loop van de gebeurtenissen. ‘We hebben nooit de toekomst gezien. Je hebt een keuze,’ vertelt ‘pre-cog’ Agatha aan John Anderton. Herkennen we in de minderheidsrapporten een andere variant van de thematiek van de verhouding tussen politiek en leven? Op zijn minst wekt de film de indruk dat we te doen hebben met een ander toekomstscenario. Beschikt óók een uitzonderingstoestand over minderheidsrapporten? Anders gezegd, wat zou het geval zijn als er een minderheidsrapport is?
In antwoord op de negatief-kritische inzet van een cultuur van controle moeten daarom nieuwe vragen worden gesteld, andere minderheidsrapporten dienen in beeld te komen. Nu wordt de beschreven controle geproduceerd door een collectieve angst voor allerlei vormen van bedreigingen. Maar naar aanleiding van deze angstproductie kan ook aandacht worden gevraagd voor het verlangen in onze samenleving. Angst leidt tot isolering (‘gated communities’, enzovoort), verlangen knoopt juist relaties aan. Terwijl angst zich naar binnen richt, strekt verlangen zich uit naar buiten. En wat is de rol van kunst in een cultuur van controle? Kunnen artistieke interventies in de openbare ruimte op een andere wijze sociale verbanden vorm, inhoud en richting geven dan de veiligheidstechnieken van controle? Of biedt de verzekeringspolis de definitieve oplossing voor de uitdagingen waar onze veiligheidscultuur zich voor ziet gesteld. Deze thema’s – verlangen, kunst en verzekering – zullen in de komende interviews aan bod komen.