Vorige week kon u op deze plek lezen over de recente doortocht van Lightning Bolt in Het Bos te Antwerpen. Ook wel bekend als: het luidste optreden waar we ooit aan blootgesteld werden. Drummer Brian Chippendale lijkt tijdens het spelen een onberekenbare wildeman die spreekt in lettergrepen in plaats van zinnen. Maar wanneer we een uur voor aanvang van de chaos tegenover hem plaatsnemen voor een goed gesprek, treffen we een bedaarde en innemende kerel die welbespraakt antwoordt op al onze vragen.
NOOT: We spreken enkel met Brian de drummer. Zijn kompaan op bas heet óók Brian (Gibson), maar die ligt op het moment dat we hebben afgesproken te slapen in bad (don’t ask). Wanneer Brian de drummer het tijdens het interview dus heeft over “Brian”, dan doelt hij op de bassist en niet op zichzelf. Capiche?
GC: Jullie laatste release dateert van drie jaar geleden, en de laatste full album zelfs van 2009. Was er een reden waarom het zo lang heeft geduurd? Of laat ik het anders formuleren: waarom vonden jullie net nù dat de tijd rijp was?
BC: De EP uit 2012 was eigenlijk een verzameling van ouder materiaal, bedoeld als exclusiviteit voor de tour. Al onze vorige opnames gebeurden met dezelfde geluidsman – iemand waarmee we al zolang werkten dat hij bijna een lid van de groep was. Rond 2009 hebben we met hem opgenomen in de ruimte waar we repeteerden, een oude opslagplaats waar ik meer dan tien jaar heb gewoond. We werkten volgens dezelfde methode als voorheen, maar op een of andere manier lukte het niet meer. We hadden wel nieuwe nummers waarover we tevreden waren, maar die lofi aanpak klonk niet langer fris of verrassend. Het was dus tijd voor wat anders. Enkele vrienden van ons hebben een studio net buiten Providence genaamd Machines With Magnets – daar zijn ondermeer de laatste platen van Battles en The Body opgenomen. Echt sympathieke mensen en het is een moderne studio, waar ik eigenlijk een beetje een hekel aan heb. Op onze eigen plek klinkt alles meteen zoals het hoort, en als je thuis opneemt ben je op een paar uurtjes klaar zonder dat je geld moet uitgeven. Ik vind zo’n studio vaak ook steriel, of het is er te warm – er zijn gewoon veel ongemakken aan verbonden. Maar MWM is echt leuk, en relaxt en betaalbaar. We boekten meteen resultaten waar we blij mee waren, en het was duidelijk dat nieuwe “ding” dat we zochten.
We zijn nu eenmaal niet zo’n band die snel van omstandigheden en entourage kan veranderen – het moet organisch aanvoelen. En de plaat voelt nu ook als een mooi sluitstuk van die overgangsperiode – en het begin van iets nieuws!
GC: De setup van de band blijft echter onveranderd, jullie twee op bas en drums. Voor de buitenwereld lijkt het bijna alsof jullie meer broers zijn dan louter muzikale partners. Bekruipt je soms een gevoel van “bandmoeheid”?
BC: Wel, je kan wel stellen dat Lightning Bolt de langste relatie van mijn leven is (grinnikt). Ik ben vorig jaar getrouwd, en m’n vrouw ken ik al twaalf jaar – maar ik speel al twintig jaar lang met Brian. Dus we kennen elkaar door en door, maar we kunnen elkaar ook flink op de zenuwen werken. De sleutel tot zo’n lange samenwerking is: regelmatig rustpauzes inlassen. Daar zijn we het gelukkig ook allebei over eens. Wanneer Lightning Bolt op non-actief staat, doe ik gewoon andere muzikale projecten. Brian heeft meer behoefte aan lange periodes waarin hij geen basgitaar speelt, zodat hij daarna met frisse moed kan herbeginnen. Onze hersens werken anders denk ik – ik wil gewoon constant spelen. Voor mij is mijn drumspel als een spier die ik dagelijks moet trainen. Je hebt weliswaar goeie en slechte dagen, maar als ik zelfs maar een week niet speel, dan is het daarna extra pijnlijk om terug te beginnen. Misschien ligt het aan de manier waarop ik drum, voor mij is dat een fysiek zeer intense activiteit.
GC: Was dat ook de aanleiding om met Black Pus te beginnen (soloproject van Brian C waarvan in 2012 de plaat ‘Pus Mortem’ verscheen, dv)?
BC: Eigenlijk wel. Tijdens één van die rustpauzes ging ik meer op mezelf spelen, en gaandeweg voegde ik meer en meer nieuwe elementen aan m’n spel toe. Brian’s apparatuur stond nog bij mij, en ik begon met zijn effectpedalen te experimenteren, en meedrummen met de geluiden die daaruit kwamen. Toen we dan besloten om een jaar lang niets meer te doen met Lightning Bolt, begon ik meer focus te leggen op Black Pus. En dan werd het nog ingewikkeld toen Brian opnieuw wou repeteren (lacht), omdat ik echt nog teveel lol had op m’n eentje.
GC: Heb je het gevoel dat je solowerk een invloed heeft gehad op Lightning Bolt?
BC: Toch wel een beetje. De vocals zijn veel meer aanwezig bij Black Pus, en zo kwam ik ook op nieuwe ideeën om mijn stem bij Lightning Bolt aan te wenden. Maar het omgekeerde is ook waar: de oscillator (het hoofdbestanddeel van een synthesizer, dv) die ik bij Black Pus gebruik, dook het eerst op in mijn setup voor Lightning Bolt. Doordat ik nu met die dingen kan experimenteren bij mijn soloproject, is mijn rol binnen Lightning Bolt ook wat meer afgelijnd: daar hoef ik gewoon wat te drummen en te zingen, alle elektronische gadgets hou ik voor Black Pus. Dat maakt het touren met Lightning Bolt ook een stuk eenvoudiger: ik hoef maar twee versterkers te sleuren in plaats van vier, ik gebruik maar drie pedalen in plaats van tien. Begrijp me niet verkeerd: het spelen blijft voor beide projecten zeer intens.
GC: Maar bij Black Pus moet je nog de hele show op je eentje dragen.
BC: Klopt, maar de focus ligt gewoon anders. Black Pus is heel persoonlijk, dus ik kan elk optreden helemaal sturen zoals ik het zelf wil hebben. Bij Lightning Bolt zijn er meer vaste structuren, al zijn we ook gerodeerd genoeg om elkaar te kunnen volgen wanneer we in rare zijstraatjes terechtkomen. Black Pus is gebaseerd op loops van mijn stem en de oscillator, en het resultaat is nooit tweemaal hetzelfde. Maar Brian is heel nauwkeurig in wat hij speelt, zelfs al zijn er momenten in de set waar we allebei loos kunnen gaan. Het is meermaals voorgevallen dat ik er zelf jàren van overtuigd was dat we een bepaald stuk van een song compleet improviseerden, dus dan deed ik maar wat. Op zeker moment besefte ik dan dat hij voor datzelfde stuk een vaste compositie had uitgewerkt. Dus Lightning Bolt is meer “geaard”, om het zo te zeggen.
GC: Het nieuwe album is meer gepolijst dan al het voorgaande. Heeft dat ook een effect op de manier waarop jullie de nummers live spelen?
BC: Ik betwijfel het (lacht). We spelen nu een paar nummers van de nieuwe plaat, en die worden live toch door onze typische mangel gehaald. Het is niet dat we nu subtieler gaan spelen (lacht).
GC: Het gerucht doet nochtans de ronde dat jullie tegenwoordig netjes op een podium staan te spelen.
BC: Dat gebeurt steeds vaker ja. Misschien zijn we toch wat beschaafder geworden! Maar die evolutie kwam vooral uit praktische noodzaak. We worden nu vaker voor grotere zalen en events geboekt, dus we moeten rekening houden met een groter publiek. Met ouder worden zijn we ook gaan bedenken dat we misschien wel veel mensen van over de 25 buitensluiten. De eerste rijen zijn altijd van die jonge knullen vol energie, opgewonden gewoon om erbij te zijn. Maar dan loop je het gevaar dat de oudere fans wegblijven omdat ze daar niet meer mee om kunnen. Dus daar willen we ook rekening mee houden. Dat maakt het optreden misschien wat minder “intiem” voor het publiek, maar anderzijds heeft het er wel voor gezorgd dat we nu meer als een “muzikaal” project worden gezien dan… (zoekt naar het juiste woord)
GC: …een gimmick?
BC: Zoiets ja, dat risico zat er altijd wel in.
GC: Hebben jullie door de jaren heen ooit slechte ervaringen gehad door midden in het publiek te staan?
BC: Verbazend weinig, in elk geval geen al te gekke dingen. Natuurlijk wat hoofdwonden door de cymbalen, of blauwe plekken van de drumsticks, regelmatig wel wat materiaal dat beschadigd raakt… maar nooit echt gore dingen, naakte mensen die tegen je op staan te swaffelen of zoiets.
GC: Heb je na al die jaren nog steeds plezier in al die chaos?
BC: Weet je, eigenlijk wel! Ik vind het nog steeds leuk als zo’n jochie over m’n drums komt getuimeld. Zolang er nog maar iéts recht blijft staan waarop ik kan spelen.
Het is een mes dat langs twee kanten snijdt. Op het podium bestaat het gevaar dat de afstand met het publiek te groot is om echt geëngageerd te worden, maar ik denk niet dat we minder intens spelen op een podium dan in de zaal. Maar goed, vandaag staan we dus naar oude gewoonte in de zaal opgesteld, dus je zal zelf kunnen oordelen. Of niet.
GC: Ik zal als krasse veertiger helemaal vooraan staan! Toch zeker vijf minuten.
Over naar iets helemaal anders: zowel jijzelf als de andere Brian hebben naast muziek ook jullie bezigheden in andere kunsten. Je bent zelf tekenaar, en Brian Gibson ontwikkelt zowaar videogames. Hebben jullie op dat vlak momenteel ook projecten in de steigers?
BC: Brian werkt aan een spel met de naam ‘Thumper’ het is een… sorry, ik ken niets van al die genres. ’t Is iets met een scarabee die over een baan vliegt, en het ziet er compleet waanzinnig uit. Zeer abstract en psychedelisch.
GC: Hoe is ie eigenlijk in dat wereldje verzeild geraakt?
BC: Hij heeft jaren gewerkt voor Harmonix, de ontwikkelaar van RockBand – hij is er net gestopt om zich op zijn eigen game te concentreren. Eigenlijk is hij zelf niet zo’n gamer, maar ik denk dat hij na al die jaren gewoon zijn eigen ideeën wou uitproberen.
GC: Is het voor jullie moeilijk om die randactiviteiten te combineren met je muziek?
BC: Soms wel. Er zijn voor ons meer kansen om muziek te spelen, maar dat gaat gepaard met een druk en vermoeiend schema, vooral als je op tour gaat. Touren is een heel intense bezigheid, en wanneer ik dan thuiskom heb ik eigenlijk een week nodig om me terug aan te passen aan het dagelijkse leven. Dan lukt het niet op eender wat gedaan te krijgen. Momenteel werk ik aan een graphic novel, maar het kost echt moeite om die af te maken. Ik krijg nauwelijks een pagina op papier, of ik moet weer een week de baan op. Maar het einde is in zicht, en het lijkt erop dat we’m op tijd kunnen publiceren.
GC: Kan je ons er wat meer over vertellen?
BC: De strip heet ‘Puke Force’ en zal verschijnen bij Drawn & Quarterly. Het is gebaseerd op materiaal dat ik de afgelopen jaren online heb gepubliceerd, over het wedervaren van een hoop verschillende personages in een fictieve stad. Het zijn kleine verhaaltjes die worden verbonden via een grotere verhaallijn over een groep superhelden. Er zit veel satire in, politiek en socio-cultureel… ik heb het bijvoorbeeld over de “donkere kant van het internet” die effectief een groep jongens besmet – stel je voor dat alle online haatreacties en pesterijen een levend virus gaan vormen.
GC: Dat is zeer actueel – ik denk spontaan aan haatbewegingen als Gamergate (onmogelijk uit te leggen – zoek het maar op of volg de hyperlink, dv).
BC: Precies! Ik ken er zo een paar, en in het echte leven zijn het keurige brave jongens. Maar online veranderen ze in monsters, en daar speel ik een beetje op in. In mijn strip gaan ze in groep de stad terroriseren, en uiteindelijk smelten ze samen tot één groot beest waar de helden het tegen opnemen. Maar het boek wordt zeer fragmentarisch, er zijn hele passages waar je gewoon het leven van willekeurige inwoners volgt – kleine verhaaltjes die op zichzelf staan.
GC: De laatste vraag, iets wat mij al lang bezighoudt: heb je eigenlijk vaste teksten voor je nummers?
BC: (lacht) Wel, er staan teksten op de platenhoezen!
GC: Akkoord, maar eerlijk gezegd: ik kan niet nagaan of je die live daadwerkelijk zingt!
BC: Ik moet toegeven: meer dan eens doe ik wel wat. Er zijn een paar nummers waar ik het belangrijk vind om de juiste tekst te zingen. Maar over het algemeen vind ik mijn stem ondergeschikt aan de drum en de bas, dus de zang moet maar volgen. Wat ik soms wel vreemd vind, is dat er dan tóch fans op de eerste rij staan die ik zie meezingen. Dan denk ik soms: “ik weet zelf niet niet niet eens wat ik zing, hoe komt het dat jij dat dan wel weet?”