Kamermuziek terug naar de kamer?

John Zorn en Yannis Kyriakides voor handzame ensembles

Kamermuziek. Als je er puur praktisch over nadenkt is dat toch het perfecte ‘concert-format’ voor deze tijd. Je kunt de overheadkosten drastisch drukken omdat je er geen concertzaal, maar slechts letterlijk een flinke kamer voor nodig hebt. Geluidsversterking en theatrale aankleding zijn overbodig. Slechts drie, vier of vijf musici en tien tot vijfentwintig toehoorders. Toch hoor ik zelden of nooit dat er ergens in mijn wijde omgeving een kamerconcert met hedendaagse muziek op een dergelijke salonschaal plaatsvindt. Waar dat ook aan mag liggen, in ieder geval niet aan de componisten. Er wordt weldegelijk nieuwe, kamermuziek geschreven. Twee recente voorbeelden.

Eind 2009 verscheen ‘Femina’, een compositie in vier delen, geschreven door John Zorn, een man dus, maar uitgevoerd door vrouwen en opgedragen aan vrouwen. Muziek met een bovengemiddelde diepgang – ver bovengemiddeld zelfs – waarin je je als luisteraar moeiteloos kunt verliezen. Al even intrigerend is ‘Antichamber’, de nieuwe dubbel-cd van de in Amsterdam residerende Cyprioot Yannis Kyriakides. Net als in het geval van Zorn muziek voor kleine bezetting. Hun eigentijdsheid hebben de twee componisten gemeen, evenals de combinatie van traditionele instrumenten en elektronica. Maar er zijn minstens zoveel verschillen.

John Zorn
John Zorn

John Zorn is een fenomeen. De in 1953 geboren, hyperproductieve New Yorkse altsaxofonist brak halverwege de jaren tachtig door in het avantgarde-jazz en nieuwe muziek circuit en ontwikkelde zich al snel tot de belangrijkste Amerikaanse componist van zijn generatie. Rond 1990 had hij klassieke hardcore (Naked City) en jazzalbums (Spy vs. Spy) op z’n naam. Een man van extremen. Een muzikale omnivoor die zich niet in een genrehokje laat stoppen. In de loop van de jaren negentig begint hij ook kamermuziek te schrijven, waarvan zijn strijkkwartetten (1999) het meest nadrukkelijke voorbeeld zijn.

Hoewel niet alleen strijkers, sluit ‘Femina’ hier bij aan. Een stuk in vier delen, totaal vijfendertig minuten, voor viool, cello, harp, piano, percussie en elektronica. Alle musici zijn vrouwen en het geheel wordt vooraf gegaan een korte, gesproken proloog van Laurie Anderson.

Er gebeurt veel in die vijfendertig minuten muziek. Heel veel. Ieder van de vier delen is samengesteld uit een groot aantal fragmenten volgens wat Zorn zelf decennia geleden reeds zijn ‘archiefkaart-methode’ noemde. Daarbij noteert hij korte muzikale ideeën, motieven, fragmenten, of improvisatie-aanwijzingen op kaartjes en legt die kaartjes vervolgens in de juiste volgorde, rekening houdend met de musici die het moeten gaan uitvoeren. Het ordenen van de kaarten is in feite het echte compositieproces en, als we Zorn moeten geloven, zenuwslopend.

Femina
Cover Femina - John Zorn

De fragmenten kunnen onderling extreem verschillen. En dat doen ze hier en daar ook in ‘Femina’. Soms wordt je op het verkeerd been gezet. Al snel na de proloog van Anderson en een weerbarstig intro volgt een twijfelend klinkende pianopartij, als een verspringer die aarzelt alvorens hij de aanloop voor zijn sprong begint. Dan, na een minuut of vier, volgt een repetitief pianomotiefje waar strijkers en syntesizerklanken sierlijk overheen en onderdoor klinken. Maar voordat je een minuut of twee later denkt te worden meegezogen in een romantisch minimalstuk, gaat het roer alweer om.

Muziek als een collage; of beter nog: als een estafette. Want het staat en kan vallen met het doorgeven van het stokje. De ‘las’ tussen de fragmenten, de archiefkaarten. Dat is wat Zorn de hoofdbrekens kost en dat is wat hij als geen ander kan. Spelen met extreme dynamiek. Uitbundige gesampelde stemmen versus intieme duetten van piano en harp waaruit dan voorzichtig weer een vioollijn of ‘sinuspiep’ omhoog komt als een krokus uit de lentegrond. Eén zwakke schakel tussen twee fragmenten, één fragment dat de aandacht van de luisteraar doet afdwalen en de reeks omvallende dominostenen wordt onderbroken. Maar dat gebeurt niet bij ‘Femina’. Ondanks de veelheid aan ideeën heeft Zorn het stuk compact gehouden. Vijfendertig minuten in totaal. En de toehoorder mag er zelf het verhaal bij maken. De componist licht niets toe. De vier afzonderlijke delen hebben zelfs geen titels. Alleen de schitterende vormgeving van het album is een aanwijzing. Op een bijgevoegd kaartje staan de namen van ruim vijftig vrouwen – merendeels kunstenaars – aan wie de muziek opgedragen is. Sylvia Plath, Georgia O’Keefe, Simone de Beauvoir, Jeanne d’Arc, Marie Curie, Hildegard von Bingen, Susan Sontag, enzovoort. Bij de cd zit een boekje met foto’s van het werk van de feministische Amerikaanse kunstenaar Kiki Smith. Ook zonder toelichting. Relaties met de muziek worden verder niet gelegd. Dat kan de luisteraar zelf doen. Of niet, natuurlijk. Dat doet verder niets af aan de schoonheid.

kiki2
Werk van Kiki Smith

Zo compact als Zorns ‘Femina’ is, zo omvangrijk is Kyriakides’ ‘Antichamber’. Maar liefst tweeëneenhalf uur muziek op twee cd’s. Maar daar heb je dan ook wel tien verschillende stukken voor. Kamermuziek die Kyriakides schreef tussen 1997 en 2007. Ieder stuk is voor een andere instrumentale bezetting geschreven, variërend van akoestisch pianokwintet, via vocaal ensemble + sinewaves tot trompet plus soundtrack en computer.

Kyriakides heeft de afgelopen vijftien jaar vooral naam gemaakt met grote, theatrale producties waarin elektronica een belangrijke rol speelt en waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van videobeelden. Zijn doorbraak beleefde hij in 2000 toen hij de Gaudeamus prijs kreeg voor zijn compositie ‘SPI, A Conspiracy Cantata.

De kamermuziekstukken van de Cyprioot zijn weliswaar korter dan zijn theatrale composities, maar doen nog altijd een aanzienlijk royaler beroep op de voorbij schrijdende tijd dan het werk van Zorn. Kyriakides gebruikt veel ruimte om zijn muzikale verhaal in te leiden, tot een pointe te komen en tenslotte nog van een nawoord te voorzien. De composities zijn vrijwel steeds een complex vlechtwerk van partijen op traditionele instrumenten en elektronische klanken.

yannis
Yannis Kyriakides

Kenmerkend voor de muziek van Kyriakides is ook het sterk conceptuele, misschien zelfs dwingend conceptuele karakter. Eén stuk is gebaseerd op het ‘pantha rhei’-principe van de Griekse filosoof Herakleitos (dat je nooit twee keer in dezelfde rivier kunt stappen, omdat de tweede keer het water verder is gestroomd). Een andere compositie op het principe van de ademhaling. En weer andere stukken zijn geïnspireerd door de schrijver Georges Perec of de filosoof Gilles Deleuze.

Voor de duidelijkheid: Dat hoor je niet, dat léés je. Alle tien de stukken van het dubbelalbum gaan vergezeld van een uitgebreide toelichting in het cd-boekje. Wie die toelichting niet alleen maar even snel leest, maar werkelijk bestudeert en tot zich door laat dringen, hoort nadien de muziek anders. In tegenstelling tot Zorns ‘Femina’ krijgen de ‘Antichamber’-stukken van Kyriakides pas werkelijk betekenis als je je als luisteraar die betekenis hebt laten influisteren. Er zijn we eens mensen die dat een zwaktebod vinden. Die zeggen dat muziek – of kunst in het algemeen – altijd voor zichzelf moet spreken. Onzin. Het zwarte vierkant van Malevitsch is fascinerender dan een willekeurig zwart vierkant omdat het een suprematistisch vierkant is. Dat zie je niet aan het vierkant; dat weet je omdat je dat gelezen hebt of het je verteld is.

Antichambre
Cover Antichambre - Yannis Kyriakides

Hedendaagse kamermuziek. Muziek die in de hectische eenentwintigste realiteit staat. Het wordt gecomponeerd en het is op cd of als mp3 te koop. Maar hoe vaak – of beter: hoe zelden – wordt deze muziek live uitgevoerd? Wat veel hedendaags gecomponeerde muziek betreft blijft het bij de première, doorgaans op een festival in opdracht waarvan het stuk ook geschreven is. En soms volgt er nog een tweede uitvoering; niet zelden op een ‘zusterfestival’.

Wat dat betreft is er eigenlijk nauwelijks verschil tussen de muziek van Zorn en Kyriakides. Hooguit kan de bekendheid van Zorn ervoor zorgen dat het sextet dat ‘Femina’ uitvoert een keer een tournee kan doen met dit repertoire.

Hoe komt dat? Hedendaagse muziek is beslist niet ‘slechter’ dan klassieke muziek – hooguit heeft de tijd nog wat minder kans gehad om de kaf van het koren te scheiden. Maar ook daarvoor zijn uitvoeringen van het werk nodig.

Natuurlijk wordt hedendaagse muziek vergeleken met klassieke muziek vaker voor buitenissige bezettingen geschreven. Het uitvoeren van een stuk voor veertig contrabassen en tien harpen heeft nogal wat voeten in de aarde. Maar daarover gaat het hier niet. Het gaat over kamermuziek. Ensembles van twee tot zes musici.

Vaker dan vroeger komt het ook voor dat componisten een stuk heel specifiek voor één musicus of ensemble schrijven en er voor anderen dus geen partituur beschikbaar is. Daar zou in dit geval bij ‘Femina’ sprake van kunnen zijn, gezien Zorns ‘archiefkaartjes-methode’.  En Kyriakides’ symbiose van traditionele instrumenten en elektronica zou natuurlijk voor veel musici te excentriek kunnen blijken. Beide componisten hebben echter ook repertoire geschreven voor conventionelere bezettingen – Zorns strijkkwartetten voorop. Maar aan die laatstgenoemde stukken waagt evenmin iemand zich in ons land, afgezien dan van het Mondriaankwartet dat het werk ook op cd zette.

De huiskamer, het kraakpand, de bedrijfskantine of het speeltuinzaaltje zijn toch de ideale ambiance voor hedendaagse kamermuziek, zou je denken. Geluidsversterking is niet nodig. Overheadkosten nul. Zijn er dan helemaal geen pas of bijna afgestudeerde musici die dit aandurven? Zijn ze bang dat ze straks voor vijf of tien liefhebbers zitten te spelen? En wat dan nog? Of weigeren ze het repertoire in te studeren als ze niet eerst gegarandeerd een bepaald bedrag krijgen?

Gek genoeg floreren kamerconcerten in een bepaalde sector van de pop weldegelijk. De singersongwriters. Toen er in de loop van de jaren negentig in de rockclub steeds minder emplooi voor hen was, verdwenen ze naar het café-circuit. En toen de café-concerten tot ergernis van zowel de musici als de serieuze liefhebbers in de loop van het afgelopen decennium steeds rumoeriger werden, vroegen die serieuze liefhebbers de singer-songwriter bij hen thuis te spelen. Goed, in de kroeg was het gratis, maar om een man als Eric Taylor of Iain Matthews op drie meter afstand te horen spelen in een gezelschap van twee dozijn mensen die er niet voortdurend doorheen brabbelen, daar heeft menigeen vijftien tot twintig Euro voor over.

Op dezelfde wijze werden in Berlijn tien jaar geleden al laptop-concerten georganiseerd. De gecomponeerde ‘kamermuziek’ lijkt echter verder dan ooit van de intieme, huiselijke sfeer verdreven. Toegegeven coffeeshops worden door de meeste klanten allang niet meer bezocht vanwege de koffie. Maar waarom zou kamermuziek niet terug kunnen naar de plek waar het ooit voor bestemd was?

Meer info

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!