Dat Grant Hart op amper 56-jarige leeftijd overleed, was misschien niet écht een verrassing, omdat de man al enkele decennia met z’n gezondheid sukkelde en geruchten over een fatale ziekte al langer de ronde deden, maar zijn overlijden joeg wél een golf van treurnis door sociale media die je zelden te zien krijgt. Het zegt meteen ook de impact van ’s mans even invloedrijke en fascinerende als hobbelige carrière.
Snel werd ook duidelijk dat Hart, en bij uitbreiding Hüsker Dü, nog altijd geen Naam is bij een breder publiek. Het ontbreken van een (hoognodige) reeks albumheruitgaven die tot wat herwaardering zou kunnen leiden, zal daar zeker voor iets tussen zitten, maar het is blijkbaar ook een band die het vooral moet hebben van die ‘invloed op’. Het zegt voldoende dat een krant als De Morgen, die regelmatig in actie schiet om (pop-)figuren van divers allooi uitgebreid te herdenken in uitvoerige bijlages en extra katernen, niet verder geraakte dan een flauwe, oppervlakkige opsomming van een paar hoogtepunten en een column van opiniërend hoofdredacteur Bart Eeckhout, die wel iets geïnspireerder was. Niettemin: nogal pover voor zo’n nalatenschap en cruciale figuur.
Nochtans zat het al in die naam. Hart ging ook steevast naar het hart, was een figuur die ondanks z’n vele gesjeesde ideeën, waarvan sommige al geslaagder waren dan andere, perfect wist hoe hij een zaadje kon planten om dat vervolgens een emotionele ravage te laten aanrichten. Het is vermoedelijk ook de reden waarom m’n eigen omgeving vol zit met volk dat, zelfs zonder enige aanleiding daartoe, bekent dat Hart hun favoriete Hüsker is. De vraag wiens songs nu eigenlijk beter waren doet er eigenlijk niet toe, maar Harts songs vielen wel altijd op tussen die van z’n collega Bob Mould. Op Land Speed Record, de waanzinnig hysterische live lp waarmee de band debuteerde, nam hij na zestien verpulverende bommetjes “Data Control” voor z’n rekening, een onheilspellend denderende toekomstprofetie à la 1984 die de intense razernij van het voorgaande zo mogelijk nog verdubbelde.
Hij zou het daarna wel vaker lappen, dat gaan lopen met de beste, of meest in het oog lopende songs. Zo waren er op Metal Circus het ijselijke “Diane” én de briljante poppunksong “It’s Not Funny Anymore”. En dan moest die monsterlijke dubbelaar Zen Arcade nog komen. Die had het wrange “Pink Turns To Blue” en geëngageerde “Turn On The News”, New Day Rising had het woeste, maar meezingbare “The Girl Who Lives On Heaven Hill”, en Flip Your Wig het prachtig dromerige “Green Eyes” en vinnige “Every Everything”. Na die ongehoorde opstoot van creativiteit – acht vinylkanten in een goed jaar! – maakte de band de overstap naar major Warner, en niets zou nog hetzelfde zijn. Candy Apple Grey pakte uit met twee fabuleuze, door Hart gepende singles (“Don’t Want To Know If You Are Lonely” en “Sorry Somehow”, twee keer een melancholische aanslag op het gemoed) en Warehouse: Songs And Stories was het album waarop de song credits bijna (bijna!) gelijk verdeeld werden, maar Hüsker Dü was eigenlijk al kapot en reed op borrowed time, niet op overtuiging.
Achteraf zouden de bandleden zelf Zen Arcade aanduiden als het sleutelmoment. Het was tegelijkertijd de grote piek, het moment waarop ze nog de dierlijke intensiteit van Land Speed Record in zich hadden en die wisten te combineren met een onstuitbaar om zich heen grijpende opstoot van creativiteit, maar ook de start van een zure competitiviteit die aanvankelijk nog stimulerend was voor beide songschrijvers, maar uiteindelijk een wig tussen hen zou drijven om tenslotte uit te monden in wantrouwen, wederzijds verraad en onophoudelijk vingerwijzen. Er kwamen nog factoren aan te pas, zoals druggebruik en een versmachtende prestatiedruk die voorheen niet opgelegd werd, maar de clash van ego’s die jarenlang opgepookt werd droeg zeker bij aan de opheffing van een van de beste en belangrijkste bands uit het gouden decennium van de gitaarmuziek. En als bassist Greg Norton te boek stond als de zwijgzame bemiddelaar op de achtergrond en Mould als de vanzelfsprekende frontman, dan was het die rare met z’n lange haar die misschien wel de joker van het spel was.
Grant was (of werd) een uitstekende drummer en een degelijk gitarist, maar hij was vooral een bevlogen verhalenverteller wiens fantasie en interesses veel te breed uitwaaierden voor het klassieke punkverhaal. Zijn ambacht draaide niet enkel om drie akkoorden, een fluim en een bruggetje, maar slalomde langs emotionele punk, onbeschaamd melodieuze pop, mistige psychedelica, exotische film- en rootsmuziek, en ging in dezelfde beweging ook inspiratie opdoen bij klassieke- en pulpliteratuur, geschiedenis- en wetenschapsboeken, en filosofie. Als zijn eerste solowerk (EP 2541 en lp Intolerance) al een indicatie was van zijn veelzijdigheid en stilistische bereik, dan kon hij zich helemaal te buiten gaan op het eerste album van Nova Mob, The Last Days Of Pompeii (1991), een conceptalbum waarop hij Werner Von Braun zo’n 2000 jaar terug in de tijd stuurt. Op papier ronduit ridicuul, maar hij geraakte ermee weg door een resem songs die je met de beste wil van de wereld niet uit je hoofd kreeg.
Vanaf die periode zou de ooit zo productieve muzikant beginnen kampen met problemen. Nova Mob gaf er rond 1995 de brui aan en het parcours van Hart werd er vervolgens een van horten en stoten, vallen en opstaan, van jarenlange stiltes en albums die plots opdoken. Daar was goed spul bij – Good News For Modern Man (1999) was zo een gruwelijk onderschat pareltje -, maar het zou nooit meer hetzelfde zijn. Hart dook regelmatig in deze contreien op, maar liet niet altijd een even stabiele indruk na. Concerten hingen soms met haken en ogen aan elkaar of mondden uit in merkwaardige verzoekrondjes (met altijd minstens één oen die zat te roepen om Mould-songs), maar bevatten steevast ook momenten die alle kritiek en ja maars plotsklaps deden verstommen.
Zelfs in z’n moeilijke periodes bleef Hart het vermogen bewaren om je wakker te schudden met een opmerkelijke zinsnede of melodie. Misschien was het net die fragiliteit en die kleine-jongensverwondering die hem bij velen geliefder maakten dan de robuuste worstelfanaat Mould, die als een onvervalste West-Vlaming bleef ploeteren met de blik vooruit. Hart stond te boek als een grillig, impulsief en (soms) moeilijk mens, maar hij bezat tegelijkertijd een artistiek temperament en naakte authenticiteit waarmee hij steeds opnieuw charmeerde. Hij was een artiest die met een geste, een blik of een woord mensen voor zich wist te winnen, en zijn beste songs staan nog altijd overeind als inventieve, tijdloze pareltjes met transcendente aspiraties die raken door hun directheid en fijngevoeligheid. “Hüsker Dü played a huge role in convincing the underground that melody and punk rock weren’t antithetical, “ schreef Michael Azerrad in zijn onmisbare Our Band Could Be Your Life over Hüsker Dü. Een verdienste waar Hart een cruciale bijdrage aan leverde.
Mould bleef ook tijdens zijn solocarrière volk trekken, aanvankelijk met ambities als singer-songwriter, een omweg via elektronische muziek en een terugkeer naar de stevige gitaarrock, maar Hart was een man voor kleine clubs en kunstencentra. Sommigen vergaten hem, zoals dat gaat met vrienden die elkaar steeds langer niet zien, en veel jongeren leerden hem nooit kennen, maar hij knoopte vriendschappen aan met divers volk als William Burroughs en Patti Smith en was zelfs het onderwerp van een film – Every Everything – uit 2013. In dat jaar bracht hij ook z’n laatste album uit (The Argument), een dubbelaar die losjes gebaseerd was op John Miltons Paradise Lost en als vanouds een even geïnspireerd als schizofreen resultaat opleverde.
Intussen was Hart ook betrokken bij het eerste echte archiefproject rond Hüsker Dü. Jarenlang werkte reissue-label The Numero Group aan een box set die de eerste jaren van de band – van de eerste opnames tot de overstap naar SST met Metal Circus (1983) – in de kijker zet. Naar verluidt had Hart benadrukt dat hij het verschijnen daarvan graag zou meemaken. Dat is helaas niet gelukt. De box Savage Young Dü verschijnt in november.
Grant Hart overleed op 13 september 2017 aan de gevolgen van kanker.