En dan ben je gesloopt. Onze laatste dag op Incubate komt andermaal sloom op gang als we een ontbijt willen nuttigen en daar bijna een uur op dienen te wachten, waardoor we ons ernstig zorgen beginnen te maken over de staat van de Tilburgse horeca. Helemaal als de ober ons komt vertellen dat ze ‘een ziekte hebben boven’. Bijna waren we weggegaan met een welgemeend: ‘krijg de ziekte’! Maar we zijn in een opperbeste en geduldige bui na vier dagen op Incubate vol muzikale en culturele ontdekkingen, gekke radioshows, gesprekken met gelijkgestemden, feestjes en een geslaagde Gonzo (circus) 20 jaar borrel.
De afgelopen tijd is er veel kritiek uit sommige hoeken over “ontoegankelijke, elitaire, linkse hobby’s” waar onevenredig veel subsidiegeld naar toe zou en waar ‘de gewone man’ (wie dat ook moge zijn) niks aan zou hebben. Het is de ambitie van met name de directeur van Incubate, de onvermoeibare Joost Heijthuysen, om aan te tonen dat dat pertinent onwaar is. Enerzijds demonstreert hij dat het organiseren van een evenement als Incubate weliswaar een investering is – ook van publiek geld -, maar economisch de stad ook een aardige duit oplevert. Overnachtingen, tickets, consumpties in de horeca, shoppen, tweedehands plaatjes kopen (waar je in Brussel of de Randstad veel meer voor zou betalen), ov-fiets huren: een festival bezoeken is niet goedkoop, maar steeds meer mensen hebben dat over voor een inspirerend festival als Incubate. Ook de kleinere locaties die dit jaar uitermate drukbezocht waren en de bomvolle grote zaal in 013 voor afsluiter The Fall maken dat overduidelijk. Tegelijk probeert Incubate ook telkens de directe omgeving en de ‘gewone man’ bij het festival te betrekken. Met projecten waarbij muzikanten en kunstenaars langere tijd in de stad en het omliggende platteland aanwezig zijn en speciaal voor die plek componeren en/of creëren, zoals Peter Broderick (die een lunchconcert in een boerderij gaf) of het Whatspace/Let’s Jam-project waarbij jonge kunstenaars van onder andere Dennis Tyfus en Vaast Colson wijze lessen ontvangen. Maar het meest besproken – ook in de Nederlandse mainstreammedia – was het project Play My Piano. Een geitenwollen sokken noch cynisch commercieel project om de Tilburgse bevolking bij het festival te betrekken. En met heel veel weerklank: overal in de stad zag en hoorde je mensen spontaan de piano’s bespelen, jong en oud. Kinderen die een beetje verlegen in een hoekje vanalles uitprobeerden tot 50-plussers die er een ragtime tegenaan gooiden op de Heuvel en kunstacademiestudenten die hun bijzondere talenten lieten horen op het Pieter Vreedeplein tijdens de koopavond. De hele sociale geografie en structuur van de stad werd blootgelegd door het project. En tegelijk werd duidelijk gemaakt aan iedereen: experimenteren, pielen, prutsen en onderzoeken zit in ons allemaal, dat hoeft niet elitair of ontoegankelijk te zijn.
Terug naar de orde van de dag. Paradox lieten we vandaag even links liggen, jammer want je kunt wel elke dag Chris Corsano luisteren. En in combinatie met Mats Gustafsson al helemaal, maar er was nog veel meer te zien in Tilburg. We nemen allereerst een kijkje in het FAXX gebouw voor de Open Source expositie. Zo’n 150 kunstenaars uit het netwerk van Incubate en daarbuiten stuurden werk in en dat door curator alleen nog hoefde te worden geordend. Een beetje zoals een negentiende-eeuws salon. Echte uitschieters waren er niet, maar het was wel een mooie staalkaart van kunstenaars die andere wegen bewandelen dan die van het reguliere circuit. Iets meer structuur en richting zou het geheel echt een betere uitstraling hebben gegeven.
Dan was het tijd voor muziek.
Pinkunoizu hebben we gelaten voor wat het is, want vorig jaar reeds gezien op het Spot-festival in Denemarken. Met het slaapprut nog in onze ogen waren we bij het eerste concert van de zondag in de kleine zaal van 013 al meteen getuige van een bescheiden Belgische triomf. We schreven het een klein jaar geleden al in Gonzo (circus) # 101: Flying Horseman is dé shit. Was de groep op de persvoorstelling van ‘Wild Eyes’ vorig jaar een goeie band, dan hebben Bert Dockx en zijn troepen zich anno 2011 ontpopt tot een perfect gerodeerde livemachine die al eens stevig durft afwijken van de plaatversies van songs. Flying Horseman stond zich zichtbaar te amuseren en tilde de songs van ‘Wild Eyes’ (en het nieuwe ‘Ghostrider’) moeiteloos naar een nog hoger plan. Speciale vermelding voor drummer Alfredo Bravo – tegelijkertijd human metronome met een krautdrive én genuanceerd muzikant én ook wel gewoon plezant om aan het werk te zien. Dat Flying Horseman alles bij elkaar behoorlijk toegankelijke muziek maakt, bleek ook uit de enthousiaste ontvangst door een paar honderd Nederlanders. Het is ons dan ook een levensgroot raadsel waarom deze Antwerpenaren géén sant in eigen land zijn bij de jongens van de Belgische ‘mainstreampers’, die er een nochtans een zaak van maken om al wat ook maar een klein beetje naar eigen bodem ruikt op hysterische wijze de lucht in te prijzen. Geef Flying Horseman een podium en ze overtuigen iedereen die ook maar twee minuten de tijd neemt om te luisteren. Wij stonden alvast nog geen klein béétje te glimmen van vaderlandslievende trots.
Eerder dit jaar waren we danig onder de indruk van Alexander Tuckers ‘Dorwytch’ album, dus we hopen van harte dat hij in staat is zijn experimentele popliedjes ook op het podium tot leven te laten komen. Dat lijkt initieel aardig te lukken, middels de nodige knoppen en kastjes, al is wel duidelijk hoorbaar dat hij geen begenadigd zanger is. Na twee nummers houden we het voor gezien om niet midden in de drone-mis die Main in de Pauluskerk te hoeven komen binnenvallen, dus hoe Tucker zich de rest van de set houdt weten we niet. Maar dat we later iemand horen schamperen over “Tuckers Soundmix Show” doet vermoeden dat we op tijd weg waren. We hebben Robert Hampson hoog zitten: oprichter van Loop, gitarist van Godflesh, en al jaren actief als Main. Maar wat hij op deze druilerige middag in de kerk ten gehore brengt spreekt veel minder tot de verbeelding dan dat oude werk. Een slaperige drone als vele anderen zwelt af en aan, langzaam modulerend, terwijl Hampsons kompaan er willekeurige plukjes AM-radio doorheen mengt. Het is “mooi, maar…”. Gaandeweg zien we steeds mensen knikkebollen of met hun telefoons in de weer zijn. We wijzen via Twitter nog even een andere journalist terecht dat dit toch écht geen dark ambient is, en zitten de rit vervolgens zonder verrassingen uit.
Hoewel de Incubate-planning uitstekend in elkaar steekt, komt er onvermijdelijk een moment dat er keuzes gemaakt moeten worden. Hoe vier bands op drie verschillende locaties in anderhalf uur proppen, en ze ook nog een beetje recht te doen? We doen ons best, en gelukkig helpt My Disco een handje. Op het kleine podium van de Cul De Sac gaat het naar een Big Black-nummer vernoemde math-rock-trio voortvarend van start, maar na een nummer of twee hebben we nog steeds maar anderhalf akkoord gehoord en menen we veilig de aftocht te kunnen maken naar Rats On Rafts. De jonge Rotterdamse post-punk band speelt een variant op het geluid van de oude Cure, The Fall en nog wat van dat soort helden. Maar voordat we de Retromania-kaart kunnen spelen blijkt het viertal aanstekelijke liedjes te hebben en balen we ervan als iemand net voor onze neus het laatste exemplaar van de band’s debuut-7inch wegkaapt. Uithuilen dan maar bij Lustmord.
We rukken ons met moeite weg uit een discussie over of Brian Lustmord niet gewoon zijn mail stond te lezen op het podium om nog het staartje van The Oscillation mee te pakken. Goed doordrammende rif-psych, compleet met de juiste vloeistofdias (en voor één keertje geen digitale opnames van vloeistofdia’s, maar the real thing, door een extra groepslid à la minute in de projector geschoven). Beetje slordige set misschien en we zagen andere bands dezelfde truc al beter doen, maar al bij al was The Oscillation een prima soundtrack bij onze eerste pint van deze laatste Incubate-avond. Op hun album is de krautrock mooi in evenwicht met tribaal gedrum en shoegazey galmgitaar, maar live is het vooral die laatste die de toon zet. De wah wah kaatst heen en weer tussen de muren Cul De Sac terwijl de drummer rechtdoor dendert, en we vragen ons af of we niet beter hier hadden kunnen beginnen om daarna uit te zakken bij Lustmord. Keuzes, keuzes.
Heavy experimentele zielen zijn bij NS16 altijd aan het goede adres. Hoogtepunt van de dag was daar – althans voor ons – Kevin Drumm & Thomas Ankersmit (zie GC#80). Veel knopjes en alweer een saxofonist die zijn instrument op een andere manier benadert dan gewoonlijk, net zoals Christina Sehnaoui al deed. Terwijl Kevin Drumm achter de laptop en kraakdoos een klankentapijt breidt, ijsbeert Ankersmit door de semi-industriële ruimte van NS16, om het gesis, gepuf en gekraak vervolgens door zijn eigen elektronica-arsenaal te loopen en te laten vervormen en te laten samenvloeien met de klanken van Drumm, zachtjes begeleid door de regen op het glazen dak.
Langzaam voel je de avond naar een hoogtepunt groeien. En EMA droeg haar steentje daar zeker aan bij. Vooraf waren we een beetje bang dat het geheel iel zou uitvallen, de showcase eerder dit jaar in Paradiso was ons te oppervlakkig en nog te doelloos. Onder de juiste omstandigheden echter blijkt EMA een uitstekende liveband te zijn. Erika M. Anderson brengt stevige popmuziek verpakt in een heel persoonlijke show met de nodige droge humor. “Yeah, This was a Violent Femmes-cover. I’m sure they are on Wikipedia somewhere”. Hoogtepunten uit haar debuut ‘Past Life Martyred Saints’ passeerden verder ook de revue, onder andere ‘The Grey Ship’ (luister op MTG#91) en uiteraard ‘California’, waar ze mee afsloot en dat het publiek in de kleine zaal van 013 uiteindelijk tot extase bracht.
En dan was er natuurlijk nog The Fall. Of anders gezegd, Mark E. Smith en wie er toevallig nog meer op het podium staat. Het is altijd weer afwachten hoeveel zin Smith er in heeft, maar dat lijkt vanavond wel goed te zitten. De band speelt onverstoorbaar en strak, terwijl Smith zijn teksten de zaal in grauwt. Heel dynamisch is het allemaal niet, en zelfs een beetje slick, maar de man is dan ook geen achttien meer. De grote zaal van 013 is voor het eerst dit Incubate helemaal gevuld. Vooraan staan wat die hard Fall-fans op en neer te springen, en de rest ziet het geamuseerd aan. De band leek een beetje vreemde eet in de bijt, maar als afsluiter van een festival dat de meesten inmiddels flink in de benen is gaan zitten werkt het prima. We lazen ergens dat The Fall ‘typische jaren ’80 punk’ maakte en zondagavond als afsluiter een beetje tegenviel, wegens ‘rammelend’. En oh la la, iemand had Mark E. Smith in de namiddag een biertje zien drinken. Punk! Op internet moet je tegenwoordig natuurlijk helemaal geen diploma’s meer voorleggen om over muziek te mogen schrijven. Ook niet als je voor de vpro schrijft, blijkbaar. In onze wereld is The Fall nog steeds een tamelijk a-typische punkband, en maakt ‘rammelen’ integraal deel uit van het wezen van de band. Waar het zondagavond wél een beetje aan mankeerde bij Mark E. Smith en zijn ondergeschikten was onversneden gevaar. Op zijn best is The Fall een band waar je oprecht schrik van hebt. Zondagavond was The Fall nét iets teveel een professionele machine en Smith nét iets teveel een Shane McGowan voor intellectuelen (waarmee we niet willen beweren dat Smithy dronken was, maar zijn dictie is alleszins niet meer wat ze ooit geweest is). Nu en dan – als Mark E. Smith weer eens aan de versterker van zijn gitarist ging morrelen of één van zijn zangmicrofoons in de basdrum had gedropt – kwam dat ontregelende element wél uit de verf. Maar we zijn zélf oude zeuren – als we écht gevaar hadden gewild, waren we wel gewoon in de moshpit gaan staan: al bij al was The Fall de ideale afsluiter van Incubate 2011.