Wie vroeg in de zaterdagmiddag speciaal naar De NWE Vorst was gekomen om de folk van Little Scream te horen, zal even verrast met zijn oren hebben staan klapperen. Prettig verrast, dat dan weer wel. Op het podium wordt het gaspedaal namelijk behoorlijk ingetrapt, een behoorlijk contrast met de debuutplaat. De basis is nog steeds gelegen in de folkpop, maar nu verpakt in elektrische bombast. Hierdoor ligt Little Scream live meer in het verlengde van stadsgenoot The Luyas, zij het met iets minder experiment en impact. Een behoorlijk verschil met de plaat en een richting waarvan we mogen hopen dat zij die vasthoudt naar de opvolger. Op basis van debuut ‘The Golden Record’ hadden wij namelijk meer een teruggehouden mix van The National en Arcade Fire (die andere stadsgenoot) verwacht, maar hier lijkt Laurel Sprengelmeyer te laten horen dat er wordt gewerkt aan een steviger en meer eigen(gereid) geluid.
Tussenin liepen we nog even binnen bij V39 waar de Tilburgse ‘koning van de zelfpromotie’, Wouter Jaspers aka Franz Fjödor, een demonstratie gaf van Koma Elektronik. In zijn nieuwe thuisbasis Berlijn is hij een succesvolle business in handgemaakte analoge effect equipment begonnen. Ook Robert Hampson van Main stond vol verwondering te pielen met deze filter die zich laat aansturen door handbewegingen. Het geheel werkt heel intuïtief interactief en slaat blijkbaar aan want de pre-orders stromen binnen.
Gerard Herman kreeg voor de zomer uitzonderlijk veel felicitaties van de (buitenlandse) jury voor zijn afstudeerproject. De LP ‘Fêta Justice’ maakte er deel van uit. De lange uitgesponnen tracks die een vreemde wereld oproepen met als opvallendste kenmerk ‘eigenzinnig’ haalde het live niet. Gerard koos voor een zelfgemaakte klarinet, een stukgespeelde saxofoon en een op het einde gesneuvelde megafoon. Het was wat zoeken en prullen, oren treiteren en clueless een stukje spelen. De genialiteit die je soms terugvindt in zijn platen was ver zoek. Er moest onbeluisterbare herrie gemaakt worden die even charmant overkwam, maar nadien gewoon als herrie werd onthouden.
De hipsterhippieband op Incubate dit jaar was ongetwijfeld Natural Snow Buildings. Onverstaanbaar Frans gefluister over aanzwellende gitaarstapelingen die initieel hypnotisch waren, maar uiteindelijk doodliepen tegen het glas-in-lood van de goed gevulde Pauluskerk. Het beklijfde daarom ook niet.
Chris Corsano moesten we vandaag aan ons laten voorbijgaan wegens een slome catering in het restaurant. Maar de solo van Mick Flowers in Paradox konden we wel nog beluisteren en ervaren. Het begon rommelig door een gebroken snaar, maar evolueerde van cowpunkraga tot de hypnotisch gitaren van Lou Reed ten tijde van de Velvet Underground.
In het kader van de door Kraak gecureerde avond in NS16 vertoonde de jonge Antwerpenaar Floris van Hoof zijn experimentele films en bracht hij zijn bijhorende noisy soundtrack ten gehore. Eigenlijk waren het drie stukken ineen, en dat leek aanvankelijk niet zo’n goed idee, maar langzaam vloeiden films en geluid samen. Eerder al werkte Floris van Hoof samen met de Amerikaanse filmmaker Paul Clipson, die later op de avond het werk van Jefre Cantu-Ledesma zou begeleiden. Van Hoof en Clipson zijn beide pietjes precies als het op projectie aankomt en vanavond was het extra spannend want Van Hoof gebruikte een dubbele projector. Net als de muziek waren de beelden aanvankelijk een beetje doelloos, maar naderhand evolueerde het naar een mix van Tony Conrads ‘Flicker’en Marc Rothko op pelicule. En met zijn vrije hand wisselde hij razendsnel kleurfilters. Het resultaat was abstracte kleurvlakken terwijl hij tegelijk zijn elektronische noise tot een hoogtepunt bracht.
Het is uiteindelijk niet gelukt om voor Klaus Beyer‘s optreden een Beatles coverband te engageren, en dat vonden we oprecht jammer. Het was immers de bekroning van zijn levenswerk geweest- met ‘Der Weisse Album’ heeft hij nu alle Beatlesplaten van een hoogst persoonlijke Duitse vertaling voorzien. Het is ook precies die persoonlijkheid die de kracht van zijn kunst uitmaakt. Beyer is geen verknipt getalenteerde songschrijver als Daniel Johnston, en bezit ook niet het onontkoombare charisma van een Wesley Willis. Als outsider artiest wordt hij dus compleet bepaald door zijn innige band met het werk van The Beatles. Wordt zijn ontroerend onhandige performance dan niet al snel wat pathetisch, en hoe dun is de grens tussen aanmoedigen en lacherig uitjouwen? Het wordt al snel duidelijk dat het vragen zijn die enkel een cynicus kan stellen. Het publiek in de Cul-de-sac amuseert zich opperbest en draagt Beyer duidelijk enkel een warm hart toe. En Klaus staat ontroerend hard te genieten, en is al lang vergeten dat er geen band achter hem staat- tenslotte heeft hij met z’n tapes toch altijd de échte Beatles achter zich staan! Wanneer hij voor de derde maal op rij zijn versie van ‘Yesterday’ inzet (‘Gestern’) houden we het persoonlijk voor bekeken, maar we zijn er gerust op: zijn doortocht op Incubate is er één die Klaus Beyer zelf nog lang zal heugen.
Bijna toevallig botsen we even verder in de straat op een ander fenomeen uit de schimmige marges van het hedendaagse entertainment: The Show Is The Rainbow bestaat uit één man en z’n laptop, die verder genoeg heeft aan een overvolle kroeg om zowat de meest bevreemdende en tegelijk aanstekelijke show van het festival neer te zetten. De muziek van Darren Keen houdt het midden tussen nerdcore en Zappaiaanse gekte, die de man zelf- lang vikinghaar, zweterig bloot bovenlijf met bierpens- enthousiast en woest dansend ten berde brengt temidden van zijn publiek. Tussen elk nummer rent hij naar z’n laptop om in Windows Media Player de volgende begeleidingstrack op te zetten. Op de achtergrond worden crappy homevideo’s geprojecteerd, en Darren onderhoudt ons ook al eens ongevraagd met half amusante, half zielige (“mijn vrouw en ik zijn al een tijd dakloos, dus trekken we maar de wereld rond met mijn muziek. Ze staat daar aan de merch-stand”) anecdotes. In de finale doet hij vanop de toog zowat de minst geslaagde stagedive die we recentelijk hebben gezien, en toch: na afloop lopen we voelbaar beter geluimd naar buiten.
Wanneer we vervolgens 013’s Stage01 binnenwandelen, worden we overdonderd door het geluid van Author & Punisher. Rauw industrieel met invloeden van doom metal, noise en drones worden de zaal in geslingerd. Van achterin menen we te kunnen constateren dat het “gewoon wel ok” is, tot we ons tegen de geluidsdruk in een weg naar voren banen, en geconfronteerd worden met een mens/machine-hybride zoals we nooit eerder zagen. A&P’s Tristan Shone, opgeleid als technisch ingenieur, zit te midden van zelfgebouwde machines, aan alle kanten via zijn lichaam interfacend met de apparatu Zijn “drone machines” zien er uit als kruisingen tussen schrootresten en hoogwaardige elektronica, een tegenstelling die ook te horen is in het geluid dat Shone er uit sleurt, duwt, trekt en beukt. Indrukwekkend, en onze oren zijn ook meteen klaargestoomd voor Le Syndicat.
Ganglians is een dubbeltje op zijn kant. Uit het plaatwerk werd ons al duidelijk dat het een ambitieuze jonge band is, met vele invloeden die ze tot een coherent en geheel eigen geheel trachten te verwerken. De aandacht die ze momenteel genieten is voor ons voorlopig dus nog verdiend, vanuit het voordeel van de twijfel. Maar live zijn ze in hetzelfde bedje ziek als in de opnamestudio: te weinig vaardigheid om consistent een overtuigende sound neer te zetten, en te weinig zelfkritisch om te bepalen welke ideeën werken en wanneer er geschaafd of geschrapt moet worden. Op hun best krijgen de jongens bijwijlen de groove van een Black Angels te pakken, maar even vaak zwabbert de begeleiding rond een verwaarloosbare riff, met een dunne geluidsbalans waar het zou moeten pompen. De truc met de Beach Boys vocalen is de laatste tijd ook alweer wat te vaak gedaan om nog blijvend te boeien- en zanger Ryan Grubbs bewijst bij momenten dan weer dat hij wel degelijk een memorabele zanglijn kan neerleggen. Laten we deze band dus nog even een dikke voldoende geven, in de wetenschap dat ze binnenkort er zullen in slagen om ons over de hele lijn te overtuigen- maar nu nog even niet.
We haastten ons naar het FAXX-gebouw voor het samenwerkingsproject tussen de Nederlandse videokunstenares Wineke Gartz en Wooden Shjips. De soundcheck klonk alvast veelbelovend, maar we werden jammer genoeg weggejaagd. Dus waren we ontzettend benieuwd naar het resultaat. Onze hoge verwachtingen werden echter niet volledig ingelost. De lange aanloop die Wooden Shjips nodig had om loos te gaan maakte enigszins kregelig en schepte nog hogere verwachtingen voor de uiteindelijke ontlading. Die kwam er uiteindelijk wel maar de akoestiek was rampzalig zodat het leek alsof Wooden Shjips in een vochtige schimmelige bunker aan het spelen was. De bijhorende visuals van Wineke Gartz waren heel kunstzinnig en terecht krijgt ze veel aandacht. De projectiewijze deed evenwel onrecht aan de beelden. De link tussen de muziek en de beelden ontging ons bovendien ook. Wij associeren – misschien onterecht – Wooden Shjips niet met skaters en hoogstedelijke omgeving. Was het dus wel de juiste combi? Misschien is er nog meer tijd nodig om deze samenwerking inhoudelijk beter op elkaar af te stemmen.
Dat is bij gitarist Jefre Cantu-Ledesma (ex-Tarentel) en filmmaker Paul Clipson overduidelijk wel het geval. Niet verwonderlijk dat ze al jaren samenwerken en elkaar intuïtief weten te vinden. De abstracte beelden van Clipson – van licht op water tot postapocalyptische industriële gebieden – passen perfect bij de muziek van Jefre Cantu-Ledesma waarbij hij zijn gitaar en geluiden uit zijn laptop laat versmelten tot veelgelaagde, subtiele ruisdronen. Wie er niet bij was kan zich troosten met het interview in GC#104 en de track op MTG#91.
Terwijl er in de kelder van het Midi-Theater weer lustig een slamdance ontstaat tijdens de set van Bong Ra vervanging Sinister Souls, verkiezen wij als toetje van de avond de good vibes van Theo Parrish. Het hele “back to vinyl” gedoe dat een select groepje deejays tegenwoordig een misplaatst meerderwaardigheidscomplex bezorgt vinden wij een beetje veel overtrokken, maar als ze in het vervolg allemaal het meesterschap van Parrish etaleren met enkel twee platenspelers en een mengpaneel, is het ons allemaal best. Het wordt een deejayset zonder grenzen, waar souljazz, disco, techno, house, funk en wie weet wat nog allemaal netjes een plaats krijgt, met het grootste respect voor de originele nummers en toch een onmiskenbare touch van Parrish zelf, die op de juiste momenten met z’n EQ begint te spelen om een climax te accentueren of wat beweging te brengen in een repetitieve groove. Het resultaat: een zaal vol lachende, dansende mensen, die maar niet genoeg krijgen zelfs wanneer de zaallichten aanfloepen. Tien minuten later staan ze nog steeds in koor te roepen: “Dank je, Theo!”, terwijl de man zelf met een kamerbrede grijns en enigszins aangedaan de honneurs in ontvangst neemt. We worden er zowaar een beetje week van- gaat het toch nog goedkomen met de wereld?