Een paar weken terug kreeg ik een mailtje van de Tangerine Dream website. De uitgave van de Edgar Froese autobiografie Force Majeure liet nog even op zich wachten. Het boek, dat uit honderden pagina’s bestaat en waarin Edgar ‘straightforward and uncomprising’ het verhaal van de legendarische synthband vertelt, zou in december verschijnen.
Helaas duurde de Engelse vertaling langer dan was voorgenomen. Edgar had namelijk niet een chronologisch overzicht geschreven van zijn carrière, hij had er ook een literaire schwung aan meegegeven. Ik moest gniffelen toen ik dat las. Die gekke oude Froese had er weer een episch werk van gemaakt, net zoals hij de afgelopen jaren muziek maakte in series. Zoals Eastgate’s Sonic Poem Series, waarin hij het werk van beroemde schrijvers vertaalde naar muziek. Finnegans Wake (2011) van James Joyce, The Island of the Fay (2011) van Edgar Allen Poe, The Angel of the West Window (2011) van Gustav Meyrink, The Castle (2013) van Franz Kafka. Of de Five Atomic Seasons serie waar onder andere de platen Summer in Nagasaki (2007) en Autumn in Hiroshima (2008) onder vielen, of Chandra – The Pantom Ferry (2009, 2014) waar Edgar niet alleen in muziek, maar ook in geschreven woord het verhaal bewerkt van in een militair kamp in Groenland gevonden manuscript.
Alhoewel de muziekstijl op de platen in de series niet zoveel van elkaar verschillen, probeerde hij door de titels en het artwork van zijn vrouw Bianca Acqua een extra laag aan zijn muziek te geven. Froese werd daardoor een beetje een lachertje en veel liefhebbers die zijn muziek nog tot diep in de jaren negentig kochten, haakten af. Niet alleen door de productiviteit – hij leverde de afgelopen jaren soms wel drie studioplaten per jaar af – maar ook vanwege het potsierlijke Hobbit-randje dat hardnekkig aan zijn werk bleef plakken.
Zonde. Want alhoewel er veel filler stond op de laatste studioplaten, was er nog altijd veel moois te ontdekken. De reden dat ik me in dit werk hebt verdiept, is omdat ik Edgar Froese en Tangerine Dream pas in 2011 in Manchester voor het eerst heb gezien. En voor de tweede maal afgelopen mei in De Vereeniging in Nijmegen. Als Froese zich de afgelopen jaren alleen maar had toegelegd op studiowerk, dan was dat nieuwe werk denk ik aan mij voorbijgegaan. De concerten, en de grote waardering die ik voor de mans eerdere werk heb, dwongen mij tot verdieping in zijn recente oeuvre.
Maar aan dat oeuvre komt nu een eind. Door een verdomde bloedprop in de longen. En dat is spijtig, want Edgar stond nog midden in zijn muzikale leven. Fysiek ging het al langere tijd niet goed met hem. Tijdens het concert in Nijmegen vroegen ik en mijn vriend zich af of hij niet aan een enge ziekte leed. Want voor een man van 69 zag hij er behoorlijk ongezond uit. Een bezoek aan zijn Wikipedia leerde ons dat er niks aan de hand was met Froese. Dit was gewoon ouderdom.
Maar als je kijkt naar de immense oeuvre, is het eigenlijk ook verbazingwekkend dat dit bijna allemaal uit deze man komt. Ik zeg bijna, want Froese had natuurlijk een groot aantal handlangers. Christopher Franke, die de groep haar puls gaf met zijn analoge sequencerpatronen op platen als Phaedra (1974); Paul Haslinger, die tussen 1985 en 1991 de transitie meemaakte van analoge naar digitale synths zoals op het sublieme Livemiles (1988) en natuurlijk Johannes Schmoelling, die van groot belang was voor de rits soundtracks die de band in de jaren tachtig maakte voor films als Thief (1981), Firestarter (1984), Wavelength (1984) en Flashpoint (1984) en de tv-serie Street Hawk (1985).
Alhoewel ze allemaal onmisbaar zijn voor het geluid van Tangerine Dream, was Edgar Froese overduidelijk de spil van de groep. Hij begon Tangerine Dream in 1967 nadat hij met een eerder bandje, The Ones, op visite mocht komen bj Salvador Dai in Spanje. Deze ontmoeting was van grote invloed. Want Froese liet het rock ‘n’ roll idioom achter zich en sloeg op aanraden van Dali een experimentele koers in. Froese zal vast in prachtige woorden terugkijken op dat bezoek in de binnenkort te verschijnen autobiografie. Door dat boek zal ook nog eens duidelijk worden hoe belangrijk hij en Tangerine Dream zijn geweest voor de elektronische muziek. Waar Jean-Michel Jarre vaak aangehaald wordt in de trancewereld, Kraftwerk in de electro, is Tangerine Drream toch echt de band van de synthliefhebbers. Gedurende haar bestaan heeft de groep altijd de nieuwste van de nieuwste synths gebruikt, waardoor elke plaat het geluid van die tijd zo goed weergeeft. Op Zeit (1972) hoor VCS3 synthesizers, een moog en een mellotron, op Rubycon (1975) de nieuwste Arp, op Exit (1981) een Fairlight, op Hyperborea (1983) het zelfgebouwde Stratotron-geluid van een Yamaha DX-7 en Canyon Dreams (1987) wordt gedomineerd door een Roland D50. Froese wist uit elke synth iets oorspronkelijks te halen, waardoor hij zijn band elke keer weer opnieuw uitvond. En alhoewel er de afgelopen twintig jaar geen synth is verschenen die een eigen uniek geluid had – logisch, de softwaresynth op de computer nam het toen over – is Froese nooit opgehouden met zichzelf opnieuw uitvinden. Zijn recente werk staat boordevol akkoordenprogressies die het luisteren meer dan waard zijn. De necrologieën die de komende dagen verschijnen, zullen Phaedra uit 1974 als belangrijkste plaat noemen. Uiteraard moet je die hebben. Maar luister ook naar melancholische grootstedelijke synthpop van Le Parc (1985), de manier waarop ze hun soundtrack en regulier plaatwerk op verbluffende wijze aan elkaar verbinden op de liveplaat Rockface (1988) en naar Edgar Froese’s soloplaat Kamikaze 1989 (1982), waarop hij laten horen dat hij TR-808 drumcomputer net zo spannend kan laten klinken als zijn synths.
Franz Kafka, de man aan wie Edgar Froese vorig jaar nog een plaat opdroeg, vat hij het leven van Froese eigenlijk het best samen: ‘productivity is being able to do things that you were never able to do before.’
Tot in synthheaven Edgar.