‘Voor de stem’ is niet om te lezen, het is om te horen en te zien. Er klinken geluiden op terwijl je ogen over de pagina’s dwalen. Het gekerm van locomotieven, fabrieksfluiten piepen en uit de verte nocturnes op regenpijpen. De stem spreekt de tijdsgeest van het interbellum doorspekt met het vooruitgangsdenken, een nieuwe tijd en revoluties, maar vooral ook de fascinatie voor machines.
De Nederlandse uitgave van ‘Voor de stem’ bestaat uit twee boekjes. Eenmaal de vertaling met twee korte beschouwingen en eenmaal een facsimile-uitgave van de originele Russische gedichten van Vladimir Majakovski in de vormgeving van El Lissitzky. Als Dlia Golosa verscheen het in 1923 bij de Berlijnse drukkerij Lutze & Vogt. De vormgeving van Lissitzky is prachtig en de dubbele uitgave door Huis Clos had niet anders en niet beter gekund. Hoewel de gedichten in de facsimile-uitgave onbegrijpelijk zijn, tenzij je de Russische taal beheerst, zijn ze schitterend om te zien. Lissitzky speelt met lettertype, lettergrootte en abstracte vormen, zoals zijn ‘Versla de witten met de rode wig’ uit 1919. Maar er vaart ook een zeilschip voorbij, een hamer en sikkel en het wijzende dada-handje.
Het typografische spel is niet alleen een aardige versiering, het moet de betekenis en de waarneming van de tekst verscherpen, typografie en tekst versterken elkaar en kunnen derhalve niet zonder elkaar. Lissitzky vergelijkt zijn werk als volgt: ‘Mijn bladzijden staan in dezelfde relatie tot de gedichten als een begeleidende piano tot een viool’. De muzikale analogie is kenmerkend, in ‘Bevel № 2: Aan de legers van de kunsten’ schrijft Majakovski: “En terwijl wij twisten, talmen, / Naar verborgen inhoud vorsend, / Hoor je door de dingen galmen: / ‘Geef ons nieuwe vormen.’!” De schrijver en graficus zijn op zoek naar nieuwe uitdrukkingsvormen, nieuwe manieren om hun gedachten over te dragen. In de samenwerking is dat zeer beeldend uitgewerkt en het geluid uit die tijd klinkt door uit de gedichten. De futuristische liefde voor het lawaai van fabrieksmachines, het geruis van oorlogstuig op het slagveld en de snelheid van automobielen is in een manifest opgetekend door Filippo Tommaso Marinetti. Luigi Russolo – ontwerper van de intonarumori, lawaaimachines – schreef in ‘L’arte dei rumori’ over die geluiden dat “we oneindig meer genoegen vinden in het voorstellen van combinaties van het lawaai van trams, knallende auto’s en luide menigten dan in het nogmaals luisteren, bijvoorbeeld, naar de heroïsche of pastorale symfonieën”.
De dertien gedichten zijn bedoeld om voor te dragen: voor de stem. Het bundeltje is uitgerust met een duimregister om de gedichten snel te vinden en op elke gelegenheid te kunnen declameren. De typografie probeert dit voor de lezer visueel te versterken, de gedichten schallen zonder voordracht van de pagina’s. De nieuwe poëtische vormen die Majakovski en Lissitzky zochten hebben ze gevonden in beeld en geluid. De gedichten ruiken naar verse inkt en klinken als een ronkende auto die voorbijrijdt als een mitrailleur.