De samenhang tussen sociaal werk en duurzame ontwikkeling is geen exclusief Vlaams thema, maar uit gesprekken met onder meer Peter Tom Jones (zie Gonzo Circus #100) en er- en aanvaringen in de praktijk is wel gebleken dat de aandacht voor duurzame ontwikkeling of transities in relatie tot het maatschappelijk middenveld meer leeft in Vlaanderen dan in Nederland. Hoe duurzame ontwikkeling en sociaal werk zich tot elkaar verhouden en wat ze elkaar te bieden hebben, wordt beschreven in het boek ‘Een veerkrachtige samenleving: sociaal werk en duurzame ontwikkeling’, geredigeerd door Jef Peeters, docent sociale filosofie en ethiek aan de Sociale School Heverlee en tevens lid van denktank Terra Reversa. Een van de kernzinnen daarbij is: “In een eindige wereld kan rechtvaardigheid niet tot stand worden gebracht via een verdeling van in de toekomst te realiseren economische groei. Het gaat om een eerlijke toegang tot wat er nu is, en dat is gelimiteerd.”
Het bijna vierhonderd pagina’s dikke boek telt ruim vijfentwintig bijdragen. Hiervan is het grotendeels door Jef Peeters geschreven eerste deel (ongeveer honderd pagina’s) een mooie aanvulling op de theorieën over duurzame ontwikkeling en transities zoals beschreven door Peter Tom Jones en Vicky de Meyere in hun boek ‘Terra Reversa’ (zie Gonzo Circus #95), waarbij de stap wordt gezet ‘van de droom naar de daad’. Peeters omschrijft daarbij duurzame ontwikkeling als een politiek concept en proces, en benoemt de hierbij te hanteren normatieve principes, waaronder sociale rechtvaardigheid op mondiaal vlak, intergenerationele rechtvaardigheid, actieve participatie en inspraak.
In het deel waarbij duurzame ontwikkeling en sociaal werk daadwerkelijk aan elkaar worden getoetst, constateert Peeters een ‘manifeste afwezigheid van een ecologische norm bij het sociaal werk’. Hierbij kan een ‘eco-sociale’ benadering van sociaal werk een effectieve strategie zijn. Dat houdt onder meer in: het opbouwen van sociaal kapitaal (door ‘community building‘); empowerment (ontwikkelen van een vermogen tot sociale verandering, resulterend in een focus op eigen kracht en het verbinden van persoonlijke en politieke macht), veerkracht (zowel van een persoon als van een samenleving, dat wordt gezien als ‘psychologisch kapitaal’), en sociaal kapitaal (door verbanden te leggen binnen gemeenschappen (‘bonding‘), tussen verschillende groepen (‘bridging‘) en met overheden en andere publieke instellingen (‘linking‘).
Ondanks deze interessante noties is het boek als geheel niet helemaal geslaagd, omdat de rode draad vaak zoek is en het niveau van de bijdragen sterk uiteen loopt. Soms is de taal te studentikoos, dan weer te academisch. Te vaak lijden bijdragen onder onnodige moeilijkdoenerij. Storend is het afkorten van het hoofdonderwerp van het boek (duurzame ontwikkeling) tot ‘DO’, wat een gevoel van nonchalance geeft. Bovendien neigen de onderdelen waar het vertrekpunt het sociaal werk zelf is, te vaak naar vaagheid, open deuren en ‘hulpverlenersjargon’, al kan dat ook aan de lezer hebben gelegen.
Daar tegenover staan het sterke theoretische beginhoofdstuk, enkele meer fundamentele en specifieke insteken (‘gender als spiegel van duurzaamheid’, ‘ecologische rechtvaardigheid’, ‘ecologisch burgerschap’, ‘zeven generaties ver: duurzame ontwikkeling en de kunst van het ver(der) kijken’) en enkele praktische voorbeelden (‘verhalen’) die zeer de moeite waard zijn. Een boek om selectief in te grasduinen dus.