(Waarom verliefde meisjes van veertien nooit fan van het Electro-Acoustic Ensemble zullen worden)
Helemaal links op het podium bij het Evan Parker Electro-Acoustic Ensemble in het Muziekgebouw aan ’t IJ staat de vleugel van Agustí Fernández. Uiterst rechts heeft slagwerker Paul Lytton zich ingesloten binnen zijn percussie-uitdragerij. De elf overige musici op het podium doen er vooralsnog het zwijgen toe. Ze laten Fernández en Lytton met elkaar in balans komen. Een perfecte balans waarbij de één niet meer melodisch of ritmisch speelt dan de ander.
Maar langzaam verandert het geluid. Niet doordat de pianist en percussionist anders gaan musiceren, maar omdat anderen zich ermee beginnen te bemoeien: de ‘signaalbewerkers’ met hun elektronica: Walter Prati, Lawrence Casserley, Joel Ryan. Het lijkt alsof het geluid van de piano en de percussie in elkaar smelten. Het onderscheid verdwijnt. Er komt ruimte voor meer geluid. Meer instrumenten. Contrabas, viool, blazers. Het geluid verandert, de balans blijft.
‘The Moment’s Energy’ heet het stuk. Spannende muziek waarbij nergens sprake is van een doorlopende melodie, maar evenmin van een ‘drone’. Er zijn weldegelijk harmonieën; het is méér dan louter klankstructuur of ‘textuur’. Het muzikale verhaal wordt verteld in het verloop van de harmonieën. Dat klinkt misschien wat abstract, maar als je het hoort is het onmiddellijk duidelijk.
Voor aanvang legt Parker zelf het stuk even uit. Simpel en helder: Het werk is een combinatie van microstructuren en macrostructuren. Binnen de microstructuren krijgen de musici alle ruimte om te improviseren en de macrostructuren, de grote lijnen dus, zijn door Parker vastgelegd: de ‘compositie’.
Veel van wat componist/sopraansaxofonist Evan Parker en zijn Electro-Acoustic Ensemble doen is al eerder gedaan – zo lijkt het althans op papier. Improviseren binnen vastgelegde structuren, het elektronisch bewerken van met traditionele instrumenten voortgebrachte klanken. Verschillende instrumentgroepen die elkaar in estafettevorm afwisselen. Zelfs het werken met ‘opdrachtkaartjes’ voor de musici – wat Parker hier doet – herinnert aan John Zorns vermaarde stuk ‘Cobra’ en tal van andere hedendaagse composities. Soms werkten die experimenten in het verleden goed. Soms ook heel goed. En even zo vaak minder.
Wat het stuk van Parker, dat vorig jaar reeds bij ECM op cd verscheen, onderscheidt, is dat in het Muziekgebouw aan ’t IJ gewoon alles klopt. ‘The Moment’s Energy’ houdt je van begin tot het eind, een vol uur lang, op het puntje van je stoel. Hoe abstract het misschien ook lijkt. Maar het is geen desoriënterende abstractie; het is een uitdagende abstractie. Het is een abstractie die je als luisteraar completeert tot een logisch geheel.
Misschien illustreert Parker’s Electro-Acoustic Ensemble wel perfect het verschil tussen pop- en kunstmuziek. Of beter: tussen amusement en kunstmuziek. In plaats van dat laatste begrip werd vroeger ook wel de term ‘serieuze muziek’ gebruikt, maar dat is natuurlijk onzin. Ook Frans Bauer en Marco Borsato zijn ongetwijfeld heel serieus waar het hun muziek betreft. Net als The Baseballs, Lady Gaga of Elton John. Toch maken ze andere muziek dan Evan Parker doet en Bach deed. Of Morton Feldman, Merzbow, Strawinsky, Misha Mengelberg, noem maar op. Het gaat bij ‘kunstmuziek’ om iets anders dan bij pop of amusement. In het laatste geval om identificatie en herkenning, in het eerste geval om een intellectuele reflectie. Niets minder dan dat.
Terug naar Evan Parker, zesenzestig inmiddels en al ruim vier decennia lang een van de innovatiefste musici in het internationale improvisatiecircuit. Tien jaar geleden deed hij eens een zogenaamde ‘blinddoek-luistertest’ voor het Britse muziekblad The Wire. Daarmee onderstreepte hij zijn immense muziekkennis. Hij kreeg tientallen jaren oude jazzplaten te horen, die hij naar eigen zeggen niet kende, maar hij herkende aan de stijl en klankkleur wel opvallend vaak wie er speelden. Niet alleen de rietblazers, maar ook de pianisten, slagwerkers en bassisten.
Wanneer je interviews met Parker leest is het opmerkelijk hoeveel hij weet. Hoeveel kennis hij heeft. Niet alleen wat de muziek van zijn eigen generatie betreft, maar ook het werk van Jim O’Rourke, Sonic Youth, en hij zegt uren over de songs van Dionne Warwick te kunnen praten als er maar iemand wil luisteren. Erudiet, maar beslist geen snob.
Evan Parker denkt na over de muziek die hij wil maken. Niet in termen van ‘succes’, maar hij plaatst het binnen het bouwwerk van de muziek als geheel. Parkers muziek vraagt er om om in het perspectief van ‘de muziek’ te worden beschouwd – ook door de luisteraar. Dat maakt zijn muziek niet zozeer ‘elitair’ in maatschappelijke zin, maar je moet er wel moeite voor doen. Moeite voor willen doen.
En dat is een essentieel verschil met pop of amusementsmuziek. Daar gaat het om identificatie en herkenning. Meeklappen en meezingen is herkenning – al is het maar de maatsoort die herkend wordt. Popmuziek is het liedje terughoren dat je op dat te gekke feestje, in die strandtent of op de camping hoorde. In pop wordt het wiel ook telkens opnieuw uitgevonden. Dat moet. Als je een meisje van zestien bent wil je dat de liefde wordt bezongen door een knul van achttien en niet van achtenveertig – die laatste is er voor je moeder. En dan maakt het niet uit als beide zangers precies hetzelfde liedje zingen. Of je herkent de rebellie in de muziek van The Sex Pistols, The Clash of The Stooges.
Het kan ook zijn dat je troost vindt in een liedje, omdat je weet dat de zanger iets verschrikkelijks heeft doorgemaakt. Als je dan zelf door een moeilijke periode gaat herken je dat. Die betekenis heeft bijvoorbeeld Eric Claptons ‘Tears in Heaven’ voor talloze popliefhebbers gehad. Maar dat is en blijft een totaal ander soort betekenis dan de muziek van – bijvoorbeeld – Evan Parker heeft.
En er is nog een verschil: Bij de ‘herkenning’ van de popmuziek hoort ook het idee dat je op een goede dag zelf een ‘popster’ kunt zijn. Dat dat een kwestie van ‘geluk’ is of hooguit ‘een goed idee’ en niet van eindeloze ambachtelijke training. Daarom is hiphop ook zo ontzettend populair: Het geeft je het gevoel dat je zo van je stoel kunt springen en ook al dansend en ratelrappend over het schoolplein of door de bedrijfskantine kunt buitelen. Dat blijkt in praktijk nog niet mee te vallen, maar het gevoel dat het kan heb je iedere keer dat je een rapper op TV ziet. En dat is bijvoorbeeld bij de cellosuites van Bach niet het geval. Die stralen als het ware uit dat er vele jaren keiharde, gedisciplineerde training aan vooraf is gegaan.
Dat staat los van het muzikale genre. Evan Parker heeft gespeeld op albums van ondermeer Robert Wyatt, Scott Walker, Jah Wobble en recent nog op David Sylvians ambitieuze ‘Manafon’. Formeel stuk voor stuk ‘rock-‘ of ‘popartiesten’. Maar amusement zou ik hun werk niet bepaald willen noemen.
Waar het bij pop gaat om herkenning en identificatie, daar gaat het bij ‘kunst’ om inzicht. Het woord ‘verlichting’ is misschien wat te beladen om hier te gebruiken, maar ik zou het eigenlijk wel willen. Om inzicht gaat het ook bij Evan Parker. Door de muziek intens te beleven ga je iets zien, of ‘doorzien’, wat er voorheen niet leek te zijn.
‘The Moment’s Energy’ heet het stuk dat het Electro-Acoustic Ensemble in Amsterdam speelt. Dat kan veel betekenen, maar de foto op de cd-hoes roept associaties op. De zee en de lucht – ze hebben vrijwel dezelfde grijsblauwe kleur – met daartussen de rechte lijn die de horizon is. Je stelt je het begin van een kettingreactie voor. Het – wetenschappelijk weliswaar achterhaalde, maar als metafoor nog altijd sterke – beeld van de ‘oersoep’. Het stuk van Parker klinkt als die oersoep waarin langzaam maar onvermijdelijk leven ontstaat. Het is wat Evan Parker zijn hele carrière lang – bijna een halve eeuw! – doet: iets nieuws scheppen. Iets volstrekt nieuws.
Als god een baard heeft, dan heet hij Evan Parker. Goed, die titel was lang geleden natuurlijk reeds vergeven aan generatiegenoot Eric Clapton, maar die heeft hem verkwanseld. In de tijd dat Clapton inderdaad nog goddelijke muziek speelde – z’n Cream-periode, de solo in Harrisons ‘When my Guitar gently Weeps’, Derek and the Domino’s – maakte Evan Parker samen met ondermeer Peter Brötzmann, Han Bennink en Willem Breuker de ronduit revolutionaire freejazzplaat ‘Machine Gun’. Ruim veertig jaar later draait Clapton alleen nog maar ‘rondjes oude roem’ door de stadions, terwijl Parker steen voor steen verder bouwt aan het paleis dat muziek heet. Dat is het verschil.
Wat ‘The Moment’s Energy’ bijzonder en goed maakt, is de schaal. Plus de veelheid aan spanningsvelden. Om te beginnen heeft Parker zijn groep enkele jaren geleden met nog drie musici uitgebreid: basklarinettist Ned Rothenberg, trompettist Peter Evans en de Japanner Ichikawa Ko die de sho – een blaasinstrument uit het Verre Oosten dat het midden houdt tussen een mondharmonica en een panfluit – bespeelt. Met hoe meer mensen je improviseert, des te meer de musici in hun mars moeten hebben om de zaak niet uit de hand te latten lopen.
Daarbij laat Parker het ensemble een uur lang op het slappe koord lopen tussen compositie en improvisatie. Maar ook tussen akoestische instrumenten en elektronica. En tenslotte tussen solistisch en collectief. Iedere partij die gespeeld wordt kan als een solo beluisterd worden, maar maakt tevens deel uit van het geheel.
Bij dat alles zit Evan Parker op een pianokruk als een dirigent voor zijn ensemble, met de rug naar het publiek. Hij heeft zijn sopraansax bij de hand, maar speelt er nauwelijks op – in dat opzicht heeft hij wel wat gemeen met John Zorn en Frank Zappa; instrumentalisten die zich ook graag tot de rol van dirigent beperkten. Parker vertrouwt op zijn musici – en terecht! Hij luistert en hoort dat het goed is. God waardig.
Meer info
Evan Parker Electro-Acoustic Ensemble – The Moment’s Energy
Di 18 mei 2010, Muziekgebouw aan ‘t IJ, Amsterdam.