Het is vrijwel onmogelijk om Efterklang niet sympathiek te vinden. De muziek van dit Deense popgezelschap is vriendelijk, toegankelijk en tegelijk een tikkeltje ‘artistiek’ en de musici stralen uit dat dat ook geldt voor hen als persoon.
Niet voor niets is het amper een decennium oude Efterklang de afgelopen tien jaar al veelvuldig uitgenodigd op popfestivals die willen uitstralen dat ze het banale en obligate van de popmuziek willen overstijgen, zoals Motel Mozaique en Into The Great Wide Open. Dit jaar volgde er zelfs een invitatie voor het ‘koningspodium’ van het cultuurseizoen: Het Holland Festival. De groep voerde er zaterdag 19 juni samen met het Metropole Orkest haar ‘Parades’-album uit.
Efterklang speelt ‘kamerpop’. Een term die zich misschien moeilijk laat definiëren, maar die je wel kunt omschrijven door het poten van een paar grenspalen en het geven van wat voorbeelden. Je zou kunnen zeggen dat het popmuziek is die zich boven het wegwerpkarakter van de pop wil verheffen en die zich tegelijk aan de cliché’s van de rock’n’roll onttrekt. In kamerpop draait het zelden om de kale instrumentale basis van gitaar, bas en drums en al helemaal niet om het rock’n’roll-imago dat veel rock inkleurt. Géén Slash, géén Pete Doherty, géén Gallagher-broers. Wel typisch ‘kamerpop’ is de stijlvolle muziek van bijvoorbeeld het Britse Tindersticks. Viool en piano zijn instrumenten die het altijd goed doen in de kamerpop. Dat geldt voor Tindersticks en dat geldt voor Efterklang.
De muziek van Efterklang is speels en sprookjesachtig. Eind 2008 besloot de groep, die in de studio uit een vierkoppige kern bestaat, maar zich op het podium kan uitbereiden tot zo’n tien musici, de elf liedjes van hun tweede album, ‘Parades’, in een theater in Kopenhagen uit te voeren in samenwerking met het Deens Nationaal Kamerorkest. Niet zo’n erg grote stap in muzikaal opzicht, wat de oorspronkelijke opnamen op ‘Parades’ waren al rijk georkestreerd met strijkers en blazers. Alleen werd er ditmaal nog eens een gerenommeerd arrangeur – Karsten Fundal – ingezet voor de ‘final touch’.
Hoewel er inmiddels reeds een derde studioalbum van Efterklang verschenen is, ‘Magic Chairs’, bracht de groep in het Muziekgebouw aan ’t IJ wederom het Parades-repertoire – ditmaal met het Metropole Orkest onder leiding van Vince Mendoza. Logisch, die partituren waren immers reeds kant en klaar voor handen. En ze deden het goed, zowel de tot een elftal uitgebreide Deense groep als het orkest. De combinatie werkte in meerdere opzichten. Om te beginnen stond Efterklang – de Denen waren herkenbaar aan hun fraaie sjerpen, bedrukt in de kleuren en motieven van hun plaathoezen – opgesteld tussen de orkestleden, wat het symbiotische geheel al bevorderde. En voor de muziek zelf gold dat nog meer. In het Muziekgebouw, in uitgebreide bezetting, klonken de elf liedjes aanzienlijk dynamischer en organischer dan op de liveplaat die inmiddels verschenen is van het concert uit 2008 met het Deense kamerorkest. En dat alles in een perfecte geluidsbalans.
Daarbij was het verfrissend om de Efterklang-musici – in contrast tot de aan hun stoel geluisterde orkestleden – voortdurend over het podium te zien zwerven, waarbij een aantal van hen vrijwel per liedje van instrument wisselden. De meest opmerkelijke rollen waren weggelegd voor de zich in de loop der jaren steeds expressiever presenterende zanger Casper Clausen en twee van de ‘gastmusici’, trombonist Niklas Antonson en de Amerikaan Peter Broderick – een alleskunner met tevens een respectabele carrière als solo-artiest, die bij Efterklang overtuigend tussen een half dozijn instrumenten pendelt. Tenslotte is het de bebrilde Mads Brauer die met zijn laptop geposteerd tussen de Metropole-strijkers, voor de voor het Efterklanggeluid zo karakteristieke elektronische effecten zorgt.
Maar hoe speels en sprankelend de arrangementen van de groep en het orkest ook om elkaar heen krullen, waar het bij Efterklang een beetje aan ontbreekt zijn goede songs die ook zonder die knappe arrangementen overeind blijven. De Denen worden door hun orkestrale aanpak van de popmuziek nog wel eens in één adem genoemd met Van Dyke Parks, Prefab Sprout of Sufjan Stevens, die hun liedjes ook graag in een badje van gesuikerde strijkers presenteren. In die drie gevallen zijn de arrangementen een toegevoegde waarde en niet de kern waar het om draait. Bij Efterklang zijn er maar enkele liedjes die werkelijk als ‘song’ overtuigen, zoals ‘Mirador’ en ‘Frida found a Friend’, die overigens beide qua muzikaal idioom herinneren aan het Britse Prefab Sprout in de jaren tachtig.
Het gevolg is dat de prachtig georkestreerde liedjes van Efterklang telkens weer behagen, maar zelden of nooit prikkelen, steken, schrijnen of werkelijk ontroeren. Ze zijn mooi zonder iets meer te zijn dan gewoon ‘mooi’. Vorm en inhoud uit balans.
Frappant in dit verband is dat je in artikelen over en recensies van Efterklang eigenlijk zelden iets leest wat betrekking heeft op de muzikale inhoud. Altijd betreft het de fraaie vormgeving, de sympathieke uitstraling. Alleen het Amerikaanse muziek-webzine Pitchfork stelde naar aanleiding van de cd-uitgave van Efterklang met het Deens Nationaal Kamerorkest, ‘Performing Parades’, vast dat de hardnekkige drang om te imponeren – of behagen – toch wel ten koste gaat van de muzikale subtiliteit.
Dat is interessant, want terwijl bijvoorbeeld ‘Laborintus II’ van Luciano Berio – de avond ervoor in hetzelfde Muziekgebouw nog een Alpenreus was die je als publiek moest beklimmen, een ravijn waarin je afdaalt om telkens nieuwe diepten te ontdekken, blijft de muziek van Efterklang zoiets als een zomerse regenbui die aangenaam langs je heen glijdt. Muziek die je even opfrist, zonder dat het werkelijk een indrukwekkende naklank heeft.