Jazz Middelheim, een fijn festivalletje in het mooie, Antwerpse park Ten Brandt met jaar na jaar enkele schitterende hoogvliegers op het programma, pakte op de openingsdag van deze editie uit met een bijzondere hoofdact: de duivelse altsaxofonist John Zorn zou improviseren met kunstenares en avant-gardemuzikante Laurie Anderson en diens echtgenoot, niemand minder dan Lou Reed.
De sfeer op het festivalterrein was uitermate ontspannen, vooral dankzij tijdige opklaringen in het weerbeeld. We troffen er een wat ouder publiek aan dan op het gemiddelde zomerse muzikaal evenement – een publiek dat deels ietwat bourgeois en/of arty overkwam en waaronder we bijvoorbeeld vuilbestofte, dronken lallende en zwalpende creaturen miste, of ook door heerlijk geurende marihuanageuren omgeven zwarte medemensen (was dat nochtans niet het doorsnee jazzpubliek zo’n vijftig, zestig jaar terug? The times they are… Enfin, u kent dat refrein wel). Jammer dat enkele mensen een belevenis als Jazz Middelheim aangrepen om informele business meetings te houden of om steen en been te klagen over een organisatie die wat ons betrof zeer degelijk leek.
Maar laten we wel wezen, er waren heel wat aficiniado’s van het genre aanwezig, alsook heel wat oprecht nieuwsgierige en open lieden. En die gingen behoorlijk uit de bol bij het optreden van de Belgische bigband Flat Earth Society. Ze hadden gelijk, want het ensemble – dat haar nieuwe album voorstelde – zette een schitterende set neer. Er waren heel wat passagewisselingen te horen, de groep hield er doorgaans een snel tempo in, smeet er hier en daar op een geslaagde wijze genrevreemde invloeden tussen – klezmer bijvoorbeeld – en heel wat frasen en fragmenten bleken zwaar funky en erg catchy.
Het podium stond evenwel opgesteld in een grote tent met uitsluitend zitplaatsen en die stoelen stonden jammer genoeg in de weg om eens lekker met de benen te zwieren tijdens Flat Earth Society. Hun muziek en de zomerse avondzon leenden zich daar nochtans best toe. Overigens was er voor gezorgd dat het geluid in die tent optimaal klonk; de belichting was op haar beurt sober gehouden.
Al een tiental minuten nadat het veelkoppige Belgische genootschap onder luid applaus het podium had verlaten, begon in de tent het dringen voor een plaatsje voor de sessie van Zorn, Anderson en Reed. Uiteraard waren heel wat mensen afgekomen op de naam Lou Reed – in conversaties op het terrein pikten we referenties op als ‘Berlin’, Velvet Underground en, godbetert, ‘Perfect Day’ (naar het schijnt het ultieme openingsdansnummer voor een huwelijk). Enkelen wisten blijkbaar nog niet wat hen te wachten stond. Nu goed, dit zou slechts de tweede maal zijn dat het trio samen live zou spelen. De eerste keer was in John Zorns New Yorkse club The Stone, een optreden waarvan tevens een registratie bestaat die verscheen via ’s mans eigen label Tzadik (‘ The Stone – Issue Three’).
De aanvang van het concert was eerder rustig en traag. In deze openingssequenties raakten we vooral onder de indruk van Anderson, die knappe achtergrondgeluiden op haar keyboards produceerde en op haar unieke viool voor een vorm van serialisme koos. John Zorn pikte daar schitterend op in en af en toe werden we herinnerd aan het werk van Philip Glass. Lou Reed was vooral zoekende en leek niet altijd te weten hoe hij met zijn elektrische gitaar moest volgen.
Ook in de voortzetting van de sessie bleek Reed – voor velen dus de bekendste van de drie – dikwijls de zwakste schakel. Zijn vervormde gitaargepluk bestond herhaaldelijk niet eens uit akkoorden en kon wel eens volledig uit de toon van de muzikale partijen van de overige twee muzikanten zijn. Op sommige ogenblikken zat de man echter volledig juist. En of dit nu toeval was of niet, die momenten waren werkelijk schitterend. Op het eind zong hij zelfs een stukje (“Time after time/ We dance/ when the night is over“); een beetje schor en vals maar dat was te vergeven. Heel af en toe was het vioolspel van zijn vrouw bovendien wat te vergelijken met dat van John Cale en werd een vage reminiscentie aan de bekende projecten van Reed en Cale opgeroepen.
Vooral John Zorn toonde zich het meest op zijn gemak bij het improviseren. Hij liet nog eens duidelijk merken dat hij zijn instrument virtuoos beheerst en dat hij er een veelzijdigheid mee aan de dag kan leggen die zeer weinigen gegeven is. Voor wie er nog aan twijfelde: hier stond een muzikant waarover nog vele generaties zal gesproken worden.
Uiteindelijk leek ons dat in vergelijking met voornoemde improvisatie in The Stone, de spanning die de drie nu creëerden veel heviger was – gedurende sommige stukken werd er zeer scherp en intens opgebouwd naar een climax die meestal zijn effect niet miste. Verder hield Zorn in Antwerpen zijn spel al wat meer in toom dan op die bewuste opname, maar toch hoorden we hem weer af en toe – soms à la Ayler, soms gewoon à la Zorn zelve – loos gaan.
Er volgde na een klein uur nog een korte bis waarna een groot deel van het aanwezige publiek rechtstond en minutenlang haar bewondering liet blijken. Toch was er wat appreciatie betreft enige polarisatie, want niet iedereen wilde begrip tonen of openstaan voor dit soort muzikale experimenten. Zorn, Anderson en Reed zouden het ongetwijfeld worst wezen; zij loofden elkaar op het podium uitvoerig, lieten hun respect voor elkaar blijken en maakten duidelijk dat ze er hard van genoten hadden. En hoewel de improvisatie niet helemaal perfect was, gold dat evenzeer voor ons.