Orcutt heeft met ‘A New Way To Pay Old Debts’ en het recente ‘That’s The Way The Thing Sings’ een geheel eigen subgenre binnen de akoestische gitaarmuziek uitgetekend. Denk aan een kruispunt waar Derek Bailey, Robert Johnson en Albert Ayler elkaar tegen het lijf lopen en u komt een béétje in de buurt. Orcutt logeert in het van buiten statig uitziende, maar binnenin hopeloos verouderde – “ik hoor alles wat boven, onder en opzij van mij gebeurt” – Billard Palace Hotel in Antwerpen. Dat is vlak om onze hoek en dus nodigden we de man bij ons thuis uit voor een koffie en een luistertest.
Ignatz
The Water
(III, 2008)
(Orcutt luistert enkele minuten, zonder aanstalten te maken om in ons raad-je-plaatjespel in te stappen)
Bill Orcutt: ”Geen flauw idee.”
Het is een Brusselaar.
BO: “O, Ignatz! Natuurlijk ken ik Bram. Ik heb hem gisteren nog gezien.” (luistert verder)
Heb je er iets mee?
BO: “Ja, zeker, ik vind het mooi. Ik wist niet dat hij dit soort bluesy dingen maakte, ik dacht dat hij meer als de Velvets klonk.”
Ik zie nogal wat gelijkenissen tussen jou en Ignatz. Jullie zangstijl is bijvoorbeeld nogal improvisatorisch.
BO: “Ik zie wat ik doe niet echt als zingen. Het is meer vocaliseren langs mijn gitaargeluid. Soms gebeurt het, soms niet. Gisteravond bijvoorbeeld, bij Les Ateliers Claus in Brussel, was ik moe en gebeurde er weinig. Het heeft met energie te maken: als ik veel energie heb, dan is de gitaar soms niet genoeg om me uit te drukken, en dan gebruik ik er stem bij. Ook bij opnames weet ik niet op voorhand of ik veel stem zal gebruiken.”
Hoeveel van je tracks zijn eigenlijk eerste takes?
BO: “Eigenlijk allemaal. Als ik een idee heb voor een opname en het lukt niet meteen, omdat ik niet in de juiste stemming ben, leg ik dat idee even opzij om het een week later nog eens te proberen.”
Zowel Ignatz als jij vertalen de blues naar het heden. Ignatz gebruikt daar veel effectpedalen voor. Jij doet het met een aftandse akoestische Kay-gitaar met vier snaren.
BO: “Hoewel ik tientallen effectpedalen heb, hou ik als luisteraar eigenlijk meer van een onbewerkt gitaargeluid. Als iemand te veel effecten gebruikt, hoor ik in plaats van een persoon een effect. Maar dat is natuurlijk de schuld van Jimi Hendrix. Ik ben dol op Jimi Hendrix, maar als iemand anders een wah-pedaal bovenhaalt, is het heel moeilijk om niét iemand te horen die Hendrix naspeelt.” (lacht)
Captain Beefheart
A Carrot Is As Close As A Rabbit Gets To A Diamond
(Doc At The Radar Station, 1980)
BO: (meteen) “Captain Beefheart. En de titel is volgens mij iets als ‘A Diamond Is Better Than A Carrot To A Rabbit’.
Bijna juist: ‘A Carrot Is As Close As A Rabbit Gets To A Diamond’.
BO: “Ik ben dol op deze plaat. Beefheart is standaard luistermateriaal voor mij.”
De reden dat ik deze track koos, is dat het een heel precies gecomponeerd stuk is. Beefheart was – net als jij naar het einde van Harry Pussy toe – een tamelijk tiranniek bandleider, die besliste wie welke partij speelde. Ik heb hier een verschrikkelijk boek liggen, ‘Beefheart. Through The Eyes Of Magic’ van John ‘Drumbo’ French, Beefhearts drummer, waarin hij zevenhonderd pagina’s lang tot in het kleinste detail de onhebbelijkheden van Don Van Vliet beschrijft, maar tegelijkertijd ook uitweidt over wie precies welke schoenen droeg in 1959.
BO: “Dat boek heb ik onlangs nog willen kopen.”
Hoe groot is de kans dat de andere leden van Harry Pussy met een soortgelijk therapeutisch wraakboek komen aanzetten?
BO: ( lacht luid) “Ik vind niet dat ik een dictator was. Ik denk niet dat er boeken geschreven zullen worden. Het was een evolutie. Laten we zeggen dat het een gradueel ontwikkelende dictatuur was.”
En jullie zijn achteraf in een goede verstandhouding uit elkaar gegaan?
BO: “Wel, Adris (Hoyos, Orcutts ex-vrouw en Harry Pussy-drumster, sb) en ik zijn uiteindelijk gescheiden, dus…” (lacht luid)
Oeps!
BO: “Maar ondertussen zijn we weer bevriend. Zij is hertrouwd en heeft kinderen, ik ben hertrouwd en heb kinderen. Dan (Hosker, sb), de andere gitarist, zie ik ook nog regelmatig.”
Weet je nog waar je was toen je hoorde dat Don Van Vliet gestorven was?
BO: “Ja, op Facebook.” (lacht)
Daar was ik ook! Beefheart was natuurlijk al zo lang van het toneel verdwenen, dat je er van uitging dat hij wel nooit zou sterven.
BO: “Precies… Als ik nog maar een zeeschelp tegen mijn oor zet, hoor ik Captain Beefheart. Minstens één keer per maand luister ik wel naar iets van hem.”
Was Beefheart liefde bij de eerste luisterbeurt?
BO: “Nee, absoluut niet – het was een bijzonder pijnlijke ervaring. (lacht) Het was heel moeilijk om erdoorheen te bijten. Ik had één echt goeie vriend op de middelbare school – die me overigens ook aan Adris heeft voorgesteld – die me ‘Trout Mask Replica’ toeschoof. Maar complicated listening trekt mij op één of andere manier ontzettend aan.”
Rangda
Bull Lore
(False Flag, 2010)
BO: “Rangda! Goeie plaat. Ik heb onlangs drie shows gespeeld met Rick Bishop. De eerste keer was het een beetje moeilijk. Maar ik denk wel dat er iets mee te doen valt. Een beetje voorbereiding zou niet slecht zijn, denk ik. Ik zou graag samen een paar dingen van Rick instuderen, of samen een standard interpreteren. Sun City Girls heb ik leren kennen via Mark Feehan van Harry Pussy, die een grote fan was. Hij heeft zelfs een keer voor hen geopend in 1983. Speelplezier met anderen delen is één van de redenen waarom ik de elektrische gitaar weer heb opgepikt. Ik heb net met Paul Hession (Britse freejazz-drummer, sb) gespeeld en dat was ongelofelijk. Hij is zo’n goeie drummer en we hadden een heel goeie interactie met elkaar. Dat soort samenwerkingen wil ik graag meer gaan doen.”
Lightnin’ Hopkins
Sad News From Korea
(Texas Blues Giant, reissue uit 2010)
Dit is nog een weggevertje.
BO: (nog voordat de zang invalt) “John Lee Hooker?”
Nee.
BO: (de zang valt in) “Ben je zeker dat het niet John Lee Hooker is? Nee?”
Vreemd dat je dit niet herkent.(Op Orcutts ‘A New Way To Pay Old Debts’ staat een versie van ‘Sad News From Korea’.)
BO: “O, Lightnin’ Hopkins, sorry! In mijn hoofd zei ik Lightnin’ Hopkins, maar er kwam dus John Lee Hooker uit.” (lacht)
Geen zorgen, soms herkennen mensen in een Luistertest zelfs hun eigen opnamen niet.
BO: (lacht luid) “Natuurlijk hou ik van Lightnin’ Hopkins. Met Harry Pussy speelden we zijn “Black Ghost” al. Maar ik hou nog meer van zijn songtitels dan van zijn songs.
(we halen de hoes erbij) ‘Lightnin’ Don’t Feel Well’, ‘Unsuccesful Blues’, ‘Let Me Play With Your Poodle’.
BO: “Haha.”
Volgens mij schuilt veel van de kracht van deze opnames in de ruwe gitaarklank.
BO: “Ik hou van de documentaire waarde van dit soort opnames. Het klinkt zoals het klonk voor de mensen die in die kamer waren. De tapes klinken ook vaak erg verzadigd. Dus ja: geluid is cruciaal.”
Neem je zelf nog op tape op?
BO: “Ik gebruik Logic-software: veel makkelijker. Maar ‘That’s The Way…’ heb ik wel gewoon in de woonkamer opgenomen, met de microfoon op oorhoogte, zodat het zou klinken alsof ik op de bank zit en de luisteraar in de kamer staat. Dat is zo mooi aan die oude bluesplaten – je hoort dat die liedjes opgenomen zijn in een woonkamer waar gewoon mensen aanwezig waren.”
Op ‘That’s The Way…’ hoorde ik een paar vogels die heel hard hun best deden om te worden gehoord.
BO: (lacht) “Ja, absoluut. Ten tijde van ‘A New Way To Pay Old Debts’ woonden we in een erg luidruchtige buurt, en toen hoorde je dus auto’s op de achtergrond. Maar onlangs zijn we verhuisd naar een rustiger buurt en hebben de auto’s plaatsgemaakt voor vogels.”
Een belangrijk onderdeel van je geluid is je oude, viersnarige Kay-gitaar.
BO: “Ik ben erg gesteld op het geluid van deze gitaar. Ik heb een paar bijna identieke exemplaren gekocht op eBay, maar de mijne klinkt heel anders, waarschijnlijk omdat er een metalen brug op zit. Als mijn huidige gitaar uiteindelijk uit elkaar valt, zal ik die brug waarschijnlijk op één van die andere gitaren moeten zetten.”
Ik zag op YouTube een recent filmpje waarop je weer elektrische gitaar speelt.
BO: “Ik ben aan het uitzoeken hoe ik weer elektrisch kan spelen, maar ik heb het nog niet in de vingers. Daar zal nog wat werk in kruipen. Het heeft een jaar geduurd voor ik op akoestische gitaar iets had ontwikkeld dat ik kon opnemen, dus ik denk dat het ook weer een goed jaar zal duren voor ik opnieuw met iets elektrisch kan uitpakken.”
Jim O’Rourke
All That’s Cold Is New Again Part 1
(Old News No.6, 2011)
Een nieuwe collega op Editions Mego.
BO: “Geen flauw idee. Emeralds, misschien?”
Nee. Eigenlijk zou ik je de vier plaatkanten moeten laten horen, want dit gaat nog alle kanten uit. Voelt dit aan als een goeie labelmate?
BO “Tuurlijk. Ik vond sowieso al dat ik nergens bij paste. Het idee de oddball van dienst te zijn op Mego stond me wel aan. Ik zou niet willen dat je aan mijn muziek kon horen op welk label ik zit. Als alle artiesten op een label in dezelfde muzikale hoek zitten, vind ik er vaak niet veel meer aan.”
Voordat Mego je oppikte, bracht je ‘A New Way…’ uit op je eigen Palilalia-label. Die oplage van vijfhonderd exemplaren verkocht in een paar weken uit.
BO: “Ik was totaal verrast. Ik had al een 7-inch uitgebracht om te testen of er überhaupt nog interesse zou zijn en die verkocht ook heel snel. Ik heb nog lang getwijfeld of ik er driehonderd zou uitbrengen.”
(Ondertussen is het verkeer van Tokio opgedoken in O’Rourkes compositie. Orcutts aandacht is weer even op de muziek gericht. Maar meer dan een verrukte ‘ah’ bij een claxon-concerto komt er niet uit.)
BO: “Ik vind dit echt wel mooi, maar ik kan er weinig over vertellen. Ik heb weinig naar dit soort muziek geluisterd, de afgelopen jaren.”
(Orcutt inspecteert ondertussen een muur waar we platenhoezen tegenaan hebben gehangen – covers van Moondog, Ignatz, Thomas Fehlmann en verschillende Folkways- en Ultra Eczema-platen.)
BO: “Zit er een betekenis achter de selectie van die platen?”
Ik vrees van niet – behalve dan dat ik het mooie hoezen vind.
BO: “Die Folkways hoezen werken altijd, hé. Ze zijn belachelijk simpel – gewoon een goeie letter op een mooie afbeelding. (wijzend op een hoes) Wie is deze gast?”
Edmond De Deyster, een man die in de jaren 1970 in volstrekte anonimiteit een heel archief aan tapes heeft volgespeeld met analoge synths.
BO: “Is dat een plaat van Dennis Tyfus?”
Klopt.
BO: “Ik heb een hoop platen geruild met Dennis. Toen mijn ouders verhuisden, moest ik daar een hele hoop achtergebleven Harry Pussy-platen gaan ophalen. Een deel daarvan heb ik met Dennis geruild voor Ultra Eczema-platen.”
Thelonious Monk
Monk’s Mood
(Monk’s Mood, 1957)
BO: “Klinkt als Thelonious Monk. Staat dit op ‘At Stanford’?
Nee, op ‘Monk’s Mood’, uit 1957.
BO “Ik heb altijd piano willen spelen. Monk is een van mijn favorieten. Wat kun je hier over zeggen dat nog niet gezegd is? Dit is gewoon erg mooi. (lange stilte) Ik hou heel erg van solo-instrumenten. En een piano kan geheel op zichzelf staan. Waarschijnlijk luister ik meer naar pianisten dan naar gitaristen. Bill Evans, Cecil Taylor, Paul Bley en Monk: dat zijn mijn main guys in de jazz. Ik begrijp misschien niet helemaal wat ze doen, maar ik krijg er een goed gevoel van en het inspireert me.”
Merzbow
Track 2
(Merzbuta, 2005)
Een van de bekendere gebruikers van Max/Msp-software, waar jij ook voor hebt ontwikkeld. Klinkt dit als iets waarvoor jouw specifieke software zou kunnen zijn gebruikt?
BO: “Absoluut, met de software die ik schreef, kun je zeker dit soort klanken maken. Is dit Merzbow? Wow. Dat zou ik nooit geraden hebben. Ik wist zelfs niet dat hij Max/Msp gebruikte.”
Ik heb wat gegoogled over Max/Msp, maar als ik zo’n softwareschema zie, wordt het zwart voor mijn ogen.
BO: “Het is supernerdy, eigenlijk. Als je een béétje een obsessief karakter hebt, kun je er jezelf helemaal in verliezen: you just disappear down the rabbithole. Rond 1995 raakte ik geïnteresseerd in elektronische muziek. Dat was een echte openbaring – alsof ik opnieuw voor het eerst Beefheart hoorde. Ik hoorde klanken waarvan ik niet het flauwste idee had waar ze vandaan kwamen: ingewikkelde muziek, erg moeilijk om te begrijpen. Precies waar ik van hou, dus. Ik werd er helemaal door opgezogen. Farmers Manual waren fantastisch: totaal ongrijpbaar op de best mogelijke manier. Vroege Autechre, ook. En vervolgens ontdekte ik dus Max/Msp, dat door veel van die artiesten gebruikt werd. De mogelijkheden van die software zijn onbeperkt: je kunt er alles mee doen wat je wilt. Maar op den duur was ik meer in de software geïnteresseerd dan in de muziek zelf. Ik heb minstens een paar jaar van mijn leven niets anders gedaan dan software schrijven en geluiden ontwikkelen. Dat ik me op mijn job als softwareschrijver vaak zat te vervelen zal ook wel geholpen hebben bij het ontwikkelen van die obsessie. Ondertussen ben ik de voeling met de elektronica een beetje verloren. Ik ben niet meer op de hoogte van wat er in die wereld gebeurt. Ik ben weer terug helemaal bij de gitaar nu – dat is veel meer recht door zee.”
(Terwijl wij een nieuwe track zoeken, bladert Orcutt door John French’ Beefheart-boek.)
BO: “Dit moet ongeveer het slechtst geredigeerde boek ooit zijn. Als je hier een redacteur op loslaat, hou je maximaal een derde over. En zulke kleine letters. Verschrikkelijk… Blij dat ik het niet heb gekocht!”
Lightning Bolt
Assassins’
(Wonderful Rainbow, 2003)
BO: “Een gok: Lightning Bolt. Toen zij begonnen, ging ik al een andere weg op. Dus hen en veel van de noise die na 1997 kwam, heb ik een beetje gemist. Maar dit is wel goed, natuurlijk. Met Harry Pussy hebben we nog in Fort Thunder (Lightning Bolts uitvalbasis in Providence, Oregon) gespeeld. Ze hadden daar een traditie van voedselgevechten tijdens concerten. Terwijl we speelden was iedereen met spaghetti naar elkaar aan het gooien. Daar hebben we dus vrolijk aan meegedaan.”
Diezelfde avond zien we Orcutt een indrukwekkende set spelen in Gunther, de Antwerpse ruimte van Vaast Colson en Dennis Tyfus. Orcutts ademhaling is even prominent aanwezig in de mix als zijn gitaar. Hij wroet met zijn baard intensief tegen zijn geliefde Kay aan en meer en meer wordt het concert een Ervaring. Orcutts performance heeft een autistische toets en elke noot lijkt rechtstreeks onttrokken aan zijn onderbewustzijn. Elk stuk wordt abrupt afgebroken met een droog “allright, that’s a song” of “als ik zo begin te zingen, kan ik er maar beter mee ophouden”. Alleen tijdens het laatste nummer – tesamen met de Gentse stemartieste Maja Jantar, die het voorprogramma verzorgde – heeft Orcutt de touwtjes niét zelf in handen. Terwijl Orcutt en Jantar nog volop aan het zoeken zijn welke kant ze uit willen met hun improvisatie, laat er iemand achter een bordkartonnen muur een bijzonder luidruchtig toilet doorlopen. Gedaan met de magie. Maar het voorafgaande half uur was wél memorabel.