De dag begon omineus voor de beminnelijke Engelse gitarist Alexander Tucker. Hij zou vanaf Stansted overvliegen voor een eenmalig concert in Smart Project Space in Amsterdam. Voor één keer was een vijftigtal mensen het toch stiekem eens met de Engelse politie die de milieu-activisten van het tarmac verjoeg. En stond de beetje verlegen Tucker voor een volle kapel van het voormalig Pathologisch-Anatomisch Laboratorium.
Deze kapel – eigenlijk een ouderwetse rouwkamer – bood het serene kader voor deze bijzondere avond in de DNK-reeks. Tucker begon een beetje rommelig – het opbouwen van de lagen verloopt bij hem niet zo soepel als bijvoorbeeld bij Christian Fennesz – maar langzaam begon zijn aangekondigde zoektocht naar harmonie vruchten op te leveren en leidde zijn visueel weinig poëtische gepruts met gitaar, tapeloops en effectpedalen tot ingehouden, ver weg donderende folkdrones. En de rouwkamer veranderde langzaam in een echte kapel: warm, afgezonderd van de wereld en meditatief. Tijdens het tweede deel van het concert kwamen de ‘folky grunt’ en de gitaartechnische virtuositeit van Tucker veel meer op de voorgrond. Tucker mag dan wel beweren dat hij graag meer pop-elementen in zijn muziek wil verwerken, in deze compositie dreef hij daar juist erg ver van weg, richting de hedendaags gecomponeerde muziek waardoor hij sterk is beïnvloed. De harmonie was er bij wijlen wel, maar hij brak die harmonie en alle zelfgebouwde lagen net zo goed zelf af – niet laagje voor laagje zoals dat bij Fennesz of Philip Jeck gebeurt, met wie hij overigens niet zomaar mee kan worden vergeleken – maar vrij bruusk. Luisterde je het ene moment nog naar bijna Gregoriaanse gezangen, dan liet Tucker het volgende moment juist een lawine aan drones los. Toch zorgde dat nu juist niet voor desinteresse of irritatie bij het publiek, maar slaagde Tucker erin om de luisteraar mee te nemen op dit grillige pad. Lichtjes melancholisch en verdoofd verliet het publiek dan ook de rouwkamer.