‘Een parade aan alledaagse en buitenissige beelden met onderling niet altijd even duidelijke verbanden’, zo wordt in deze boekenselectie de poëzie van surrealist Robert Desnos beschreven. Deze beschrijving hoeven we echter niet alleen voor de poëzie te bewaren, want ook cafépolaroids kunnen droombeelden genereren. Some Bizzare verzorgt de bijbehorende soundtrack.
Grof
Als een bizarre wending van het lot zou je The Beach Boys, de band die bekendstaat om een van de meest zorgvuldig en zuiver geproduceerde platen ooit, ‘Pet Sounds’, tevens kunnen zien als een van de pioniers van lo-fi muziek, muziek die juist ruw, grof en slecht klinkt. Althans, zo beweert Enrico Monacelli in zijn boek ‘The Great Psychic Outdoors’. Dat zit hem dan vooral in het opnameproces van het album ‘Smiley Smile’. Nadat het megalomane project ‘SMiLE’ strandde, en Brian Wilson en zijn band onder contractuele verplichtingen alsnog een album af moesten leveren, nam Wilson in een thuisstudio ‘Smiley Smile’ op, buiten het gebruikelijke studioproductieproces om. Vooral dat laatste is van belang voor Monacelli; naast dat lo-fi een audiokwalitatieve indicator is, is de geschiedenis van lo-fi-muziek voor hem vooral een manier om de wereld van de grote studio’s te ontvluchten. Vanuit een jarenlange fascinatie voor lo-fi-muziek vertelt Monacelli met ‘The Great Psychic Outdoors’ hoe in zijn ogen lo-fi bij uitstek de muziekvorm is die het kapitalistische systeem ondermijnt. Dat ‘Smiley Smile’ de oorsprong van lo-fi-muziek is, nuanceert hij overigens al snel. Natuurlijk is er niet één ontstaansmoment, al is het maar omdat lange tijd muziek door onderontwikkelde opnameapparatuur noodgedwongen lo-fi was. Het belangrijkere punt is dat het als eerste duidelijk liet zien hoe men kon ontsnappen aan de klauwen van de muziekindustrie; door het heft in eigen handen te nemen. Zoals R. Stevie Moore, de lo-fi-pionier die in zijn onstilbare honger om een superster te worden een haast onnavolgbare stroom aan muzikaal materiaal opnam. Zijn overstelpende openheid – alles wat hij opnam, was het ook waard om met iedereen te delen – ging in tegen het sterk gecureerde imago van de grote sterren die de muziekindustrie voortbrengt. En door in de jaren 1970 zelf al de cassettes die hij opnam aan te bieden en naar zijn fans op te sturen, was Moore daarnaast een grondlegger van DIY-cultuur.
Lo-fi is in Monacelli’s ogen bij uitstek een manier om je los te worstelen uit een systeem waarin je je niet goed voelt. Bijvoorbeeld doordat dat systeem te mannelijk is, in het geval van Marine Girls. Of simpelweg vanuit een verlangen om te ontsnappen aan de rest van de wereld, zoals Phil Elverum tijdens de opname van ‘Dawn’. De verschillende lichten die Monacelli met deze, en andere voorbeelden laat schijnen op zijn onderwerp werken verhelderend en geven een inzichtelijk overkoepelend beeld. De filosofische theorieën van denkers als Félix Guattari en Herbert Marcuse waar hij zijn argumenten mee onderbouwt, werken verdiepend en fascinerend wanneer hij ze begrijpelijk en persoonlijk houdt, maar enigszins ondoorgrondelijk wanneer hij pagina’s lang uit blijft wijden. Het enthousiasme van Monacelli dat echter uit heel het boek spreekt, blijft desalniettemin aanstekelijk. (jsz)
Enrico Monacelli, The Great Psychic Outdoors – Lo-Fi Music and Escaping Capitalism (Londen: Repeater Books, 2023)
Veelzijdigheid
John Robb, auteur van het schitterende, goed doorwrochte, uitermate informatieve en tegelijk behoorlijk academische ‘The Art Of Darkness – The History Of Goth’, kenden we zelf eigenlijk vooral als zanger en bassist van de band The Membranes. Die band ontstond in de buurt van Blackpool in 1977 en bracht in de jaren 1980 enkele albums uit die snel werden opgepikt door John Peel, die ergens het midden hielden tussen postpunk en noiserock. Na een hiaat van meer dan twintig jaar dook de band opnieuw op, in eerste instantie om op te treden op All Tomorrow’s Parties, op vraag van My Bloody Valentine, en daarna puur omdat ze er weer zin in hadden, zowel om te spelen als om platen te maken. Robb is al vanaf de start van zijn band met journalistiek bezig. Eerst met een fanzine (Rox), later in een waaier aan muziekbladen, waaronder Sounds, Melody Maker en verschillende kranten. Hij deed zowat het eerste interview met Nirvana (1988) en staat te boek als de uitvinder van het woord ‘Britpop’. Tegenwoordig runt hij zijn eigen website Louder Than War en publiceerde hij een resem goed ontvangen boeken, waaronder een biografie over The Stone Roses, eentje over The Charlatans en een aantal over diverse stromingen met aan deathrock of punk gelieerde stijlen. Hij weet aldus goed waarover hij het heeft en deze keer heeft hij zichzelf overtroffen, ook qua verkoopcijfers als we het zo lezen, want het boek is een ware bestseller aan het worden. Dat komt grotendeels door de veelzijdigheid van het beschrevene, waarbij Robb zich niet beperkt tot de hoogdagen van de zogenaamde Goth-muziek, een stempel dat eigenlijk geen enkele band wil dragen. Robb heeft het namelijk net zo goed over gotische architectuur, de Romantiek, schilderkunst en een hele resem dichters en schrijvers, van Lord Byron en Antonin Artaud tot Verlaine en Rimbaud en, een evidentie, veel aandacht voor de invloed van Edgar Allen Poe. Het is die brede omkadering die de lezer wegwijs maakt in een denkwijze, een levenswijze, die veel breder gaat dan wat zwarte kleren, lippenstift en tegeldansmuziek. Bovendien lardeert Robb zowat elke pagina met voetnoten waaruit heel wat weetjes zijn te achterhalen. De genres krautrock, industrial, punk en postpunk komen aan bod alvorens Robb hoofdstukken wijdt aan specifieke personen en bands. Van The Doors, The Stooges en The Velvet Underground tot de glamrock van David Bowie, Cockney Rebel en Sparks: allen komen voorbij. Veelal ontmoette hij bandleden ervan eerder in zijn journalistieke carrière, wat hem gemakkelijk toegang geeft tot informatie. Ook hier is elk hoofdstuk heel doordacht, gefundeerd en boordevol waardevolle informatie. Evidente bands als The Cure, Siouxsie and the Banshees en Joy Division krijgen net zoveel aandacht als voorheen illustere maar tegenwoordig breed bekende bands als Einstürzende Neubauten en de Rammstein-voor-gevorderden Laibach. De hoofdstukken over Adam Ant en Virgin Prunes zijn, net als het hele boek trouwens, uitmuntend. Het overkomt ons niet vaak dat we moeite hebben om een boek weg te leggen (geen geduld, we lezen een paar pagina’s en klaar), maar met dit toch imposante werk van meer dan vijfhonderd pagina’s, blijven we geboeid verder lezen. De stijl van Robb heeft daar uiteraard veel mee te maken. Het is alsof de lezer zelf aanwezig is bij de gebeurtenissen, de concerten en de interviews, en dat is heel fijn. Een sterk aan te raden boek. (pb)
John Robb, The Art Of Darkness – The History Of Goth (Manchester: Louder Than War Books, 2023)
Polaroidfoto’s
In essentie gaat het bij ‘Selling Polaroids in the Bars of Amsterdam, 1980’ om een verzameling foto’s van mensen die dood zijn (of bijna), uit een voorgoed vervlogen tijd. En zo fantastisch is de fotografie nou ook weer niet. Maar laat het maar aan Leonor Faber-Jonker – de kracht achter het boek en ook schrijver bij Gonzo (circus) – over om aan de hand van de polaroids een groter en geloofwaardig verhaal te vertellen. De korte versie: de Nederlandse Bettie Ringma en de Amerikaanse Marc H. Miller ontmoeten elkaar in New York, waar ze via hun conceptuele kunst terechtkomen bij de beginnende punk- en newwavebands van het roemruchte CBGB. Ze verhuizen naar Amsterdam, en om wat geld te verdienen maken ze kant-en-klare polaroidfoto’s op het strand, in navolging van een Amerikaanse fotograaf. Dat schiet niet echt op (zon op de bol, zand in de camera, topless tieten), waarna ze hun eigen plan trekken. Het wordt ’s nachts fotograferen in de cafés op de Zeedijk, het Leidseplein en het Rembrandtplein. Ringma verleidt de cafégangers tot het maken van een foto, waarvan ze grotendeels zelf mogen bepalen hoe ze het willen hebben, en Miller schiet het portret. Voor zes gulden heb je een kiekje. Als je dan al die foto’s bij elkaar zet volgt het bredere plaatje: dat van een Amsterdam waar travestieten, homo’s en lesbo’s, sekswerkers, Turken, Surinamers en wie al niet meer gezamenlijk losgaan, in tegenstelling tot de cafés in een groot deel van het land waar ze het liefst alles wit, hetero en in eigen kring houden. Zeker na een artikel met expliciete foto’s in de Nieuwe Revu (altijd tuk op ophef) werd er schande van gesproken, maar het tolerante Amsterdam was niet meer tegen te houden. Aan het eind maakten Ringma en Miller zo’n honderd foto’s per avond, en bij bijna allemaal was het een viering van de (beschonken) mens. Ze probeerden het ook op plekken waar wiet/hasj gerookt werd, maar dat liep gewoon niet lekker. Uitbundige foto’s dus, puur en ongepolijst, met harde flits en warme kleuren, met veel vitrages en Perzische kleedjes, slechte gebitten en kapsels waar je nu niet dood mee gevonden wil worden. Een wereld van verschil met de perfecte plaatjes van tegenwoordig, in een tijd waarin iedereen een duizendmaal betere camera gewoon op zak heeft, of in no-time foto’s kan bewerken. (avs)
Marc H. Miller, Bettie Ringma, Leonor Faber-Jonker & Mark Bergsma, Selling Polaroids in the Bars of Amsterdam, 1980 (Eindhoven: Lecturis, 2023)
Chaos
Gedurende een paar jaar, in het midden van de jaren 1980, was Some Bizzare het coolste alternatieve platenlabel. Soft Cell, Psychic TV, The The, Coil, Foetus, Cabaret Voltaire, Test Dept, Einstürzende Neubauten, Swans, allemaal op een en hetzelfde label. Opgericht door Stephen ‘Stevo’ Pearce – deejay, producer, platenbaas en, bovenal, non-conformist. Na een tijdje voor verschillende Engelse muziekbladen over nieuwe elektronische muziek te hebben geschreven, besluit de dan zeventienjarige Stevo zijn eigen label op te richten, dat begin 1981 haar visitekaartje afgeeft met het ‘Some Bizzare Album’. Een verzamelaar met nummers van onder meer Depeche Mode en Soft Cell, dat door Stevo ook meteen wordt getekend voor zijn nieuwe label. Amper zes maanden later verschijnt ‘Tainted Love’, dat wereldwijd een hit wordt, waarna overal deuren open gaan. Stevo’s strategie is anders dan die van collega-labels: Some Bizzare betaalt zelf opname en productie van de albums van haar artiesten, om vervolgens een kant-en-klaar product te licenseren aan een groot label. Geholpen door onorthodoxe onderhandelingsstrategieën weet hij zo The The aan CBS te slijten, Psychic TV aan Warner, en Neubauten voor één plaat bij Virgin onder te brengen. Stevo’s reputatie is daarmee gevestigd, maar nog een hit van het formaat van ‘Tainted Love’ blijft uit, en zoals wel vaker zorgen geld, ego en hopen drugs voor een vrolijke chaos die goed is voor muziek en mooie verhalen, maar weinig inkomsten op de lange termijn. Veel van die verhalen werden door Wesley Doyle opgetekend uit de mond van een lange lijst artiesten (waarvan sommigen al twintig jaar dood zijn) en anderen betrokkenen in ‘Conform To Deform’, de oral history van Some Bizzare en haar excentrieke aanvoerder. Het leest als een trein, en geeft een mooi beeld van een label dat eerder nooit de aandacht kreeg die tijdgenoten als Rough Trade en Factory wel ten deel viel. De geschiedenis van Some Bizzare is er ook een van beschuldigingen van mismanagement en oplichterij, en van artiesten die weglopen. En hoewel Neubautens Marc Chung nog vrij uitgebreid aan het woord komt over de conflicten tussen band en label, kondigt Doyle al in de inleiding aan dat hij vooral een boek heeft willen schrijven als fan van het label en de muziek, en het verhaal daarom ‘light on litigation’ heeft gehouden. Feit blijft dat de acts één voor één het label verlaten, zonder dat Stevo nieuwe bands van dezelfde kwaliteit weet te tekenen. Het label heeft de deuren nooit definitief gesloten, maar behalve incidentele – en vaak omstreden – re-issues verschijnt er al jaren niets nieuws meer. De geschiedenis van Some Bizzare zal zich vandaag de dag, in een tijd waarin muziek voor majors vooral een product lijkt geworden om geld aan te verdienen, niet snel meer herhalen. Destijds waren managers bij grote labels ook muziekliefhebbers, en bereid zo nu en dan een gok te nemen. ‘Conform To Deform’ illustreert mooi waar dat toe kon leiden, met alle ups en downs die daarbij kwamen kijken. (msch)
Wesley Doyle, Conform To Deform – The Weird & Wonderful World of Some Bizzare (Londen: Jawbone Press, 2023)
Beeldenparades
Wie zich verdiept in het Parijs van begin twintigste eeuw komt hem ongetwijfeld tegen: de Fransman Robert Desnos (1900-1945). Recent zag ik hem nog opduiken in een biografie van kunstenaar Man Ray, die zich deels in dezelfde kringen bevond. In dat boek werd stilgestaan bij iets dat vertaler Jan H. Mysjkin ook aanhaalt in zijn uitgebreide nawoord bij ‘Onder dekking van de nacht’. Desnos maakte deel uit van wat uiteindelijk het surrealisme zou worden. De groep experimenteerde onder meer met hypnose en in slapende staat praten én schrijven. Daar bleek Desnos een groot talent voor te hebben. Deze activiteiten moesten op een gegeven moment gestaakt worden, omdat de dichter en prozaïst zich zo vaak in droomtoestand bevond dat dat permanente mentale schade op zou kunnen leveren.
Het is dan ook niet geheel verrassend dat veel van Desnos’ poëzie in het teken staat van dromen en vaak ook dezelfde associatieve logica heeft: een parade aan alledaagse en buitenissige beelden met onderling niet altijd even duidelijke verbanden. Op een gegeven moment mondt dat uit in liefdespoëzie: de reeks ‘Aan jou, die geheim bent’. Daarin lopen een daadwerkelijke vrouw en haar droombeeld constant in elkaar over. Soms wordt haar aanwezigheid gereduceerd tot kleding, zoals een lege jurk. Dat levert een vreemd soort liefdespoëzie op waarin de vrouw bijzaak lijkt te zijn; ik moest meer dan eens denken aan Joop Moesman – Nederlands enige officieel erkende surrealist – die de neiging had vrouwen te schilderen alsof hun lichaam een soort landschap was, vaak zonder gezicht. Gaandeweg begint Desnos zich ook in andere richtingen te ontwikkelen, zoals wat coherentere verhalende poëzie over zelfkantfiguren, en geëngageerde poëzie over de Tweede Wereldoorlog (hij zat in het verzet). Het zijn allemaal best onderhoudende gedichten, hoewel iets aan de plechtige kant, maar ze zorgen wel voor een sterk déjà-vugevoel. De beeldenstromen zijn typisch voor de literaire tak voor het surrealisme en schurken dicht aan bij iemand als Paul Éluard. De schaduw van Guillaume Apollinaire – wellicht de belangrijkste voorloper van de beweging – hangt bovendien sterk over deze gedichten. De oorlogspoëzie van Desnos doet denken aan Apollinaires loopgravengedichten, maar zonder de aangrijpende combinatie van enthousiasme en doodsangst. Er spreekt gewoonweg minder betrokkenheid uit. Dat is misschien het risico van literatuur die zo sterk verbonden is met dromen: dat ze net te weinig gewicht heeft om grote indruk te maken. In hetzelfde Parijs, maar dan na de Tweede Wereldoorlog, liep John Ashbery (1927-2017) rond. Hoewel de surrealistische groep toen al lang en breed niet meer bestond, is zijn werk daar regelmatig mee in verband gebracht. Wie ‘De schaatsers’ leest, snapt dat. Dit lange gedicht uit 1966 heeft een vergelijkbare droomachtige logica. Het ene moment bevindt de ‘ik’ zich in een trein, het andere in een boot, en even later is er zelfs sprake van een boottrein. Het gedicht lijkt gesitueerd te zijn in Parijs, maar speelt zich ook opeens af in Londen, én op een onbewoond eiland. Dat blijkt trouwens ‘het middenklasse-appartement waar ik woon’ te zijn, ‘met een mooie bibliotheek en platencollectie’. Die ‘ik’ die alles aan elkaar praat, hoeveel mensen zouden dat eigenlijk wel niet zijn? Vertalers Jur Koksma en Joep Stapel, die ook voor het nawoord tekenden, relativeren de invloed van de moderne Franse poëzie op Ashbery enigszins, door zijn bekende uitspraak aan te halen dat hij alleen zijn ‘ontzettend inaccurate’ vertalingen daarvan goed zou vinden. Dat moet wel een plaagstootje zijn geweest, want alleen al de bijna vijfhonderd pagina’s dikke ‘Collected French Translation: Poetry’ (2014) verklapt dat hij zich hier intensief mee heeft beziggehouden (maar zo te zien niet met Desnos). Een ander veelzeggend detail in het nawoord van ‘De schaatsers’ is dat Ashbery in Parijs Amerika miste en regelmatig naar de bioscoop ging om toch zijn moedertaal te horen. ‘De schaatsers’ leest als een soort veramerikaniseerd, verpopcultuurd surrealisme, mede door allerlei stukjes dagelijkse omgangstaal. Ashbery kan opeens een compleet ongerelateerde opmerking – bijvoorbeeld ‘De pomp is stuk. Ik zal hem moeten laten maken.’ – door het gedicht gooien, en dan ook nog eens met de schijn dat hij commentaar geeft op de incoherentie van zijn eigen gedicht. Dat vraagt om een veel actievere houding dan bij de vlakkere Desnos. Ashbery beukt je behoorlijk murw, maar als je daar tegen kunt, word je beloond met een intrigerende leeservaring. (mab)
Robert Desnos, Onder dekking van de nacht (Bleiswijk: Uitgeverij Vleugels, 2023)
John Ashbery, De schaatsers (Bleiswijk: Uitgeverij Vleugels, 2023)
Folklore
‘Punk Is Grote Zever’, dat is wat de naam van de legendarische Kortrijkse punkband P.I.G.Z. voluit betekent. Er circuleren nog andere betekenissen, waaronder ‘Pater Ignace Geeft Zwemles’ of ‘Poepen Is Gezond Zekerst?’, maar het is die eerste die blijft hangen. En dat is eigenlijk ook de opzet van ‘Vergaene Glorie’. Anekdotes vertellen, wat er nog van in de herinnering is blijven hangen tenminste, en alles met een korreltje zout nemen en er de lol van inzien, zelfs met punk of wat ervoor moet doorgaan. De titel van het boek slaat op het Nederlandstalige punkbandje waarin de twee schrijvers van dienst, Nico Decock en Ludo Halsberghe, samen met Tom Warlop, furore probeerden te maken. Wat niet lukte, uiteraard. Daarvoor was het allemaal te amateuristisch. De zaadjes werden er echter wel gelegd voor wat later zou uitmonden in succesvollere bands als The Midnight Men, The Buckweeds en als begeleiders van drummer Marky Ramone, die als een zeurende opperkleuter wordt beschreven die kon zagen als de beste, over geld of over flesjes alcoholvrij bier (om er dan sterke drank in te kappen). Het is ook een coming of age, waarin Decock en Halsberghe vanaf hun kindertijd vertellen hoe ze beïnvloedt werden door de opkomende punkbeweging, gefascineerd door Kortrijkse bandjes als The P.I.G.Z., Lunatix en Definitivos. Lucien Callewaert, toen en nu het boegbeeld van de Kortrijkse punk, wordt (terecht) als sleutelfiguur neergezet. Beiden maakten de scene rond het beruchte punkcafé Twenty-One mee en vertellen honderduit over grappige gebeurtenissen, gedoe met de rechtse Kortrijkse flikken (Nacht Van De Combi, Stop Politiegeweld) en over allerlei figuren die in die scene van enig belang waren. Het anekdotische, soms bijna naar folklore neigende, zorgt voor een zeer vlotte leestrip, zeker voor iemand als ondergetekende die weliswaar net te jong was om de Twenty-One te hebben meegemaakt, maar zowat alle andere plekken die iets later worden aangehaald, veelvuldig frequenteerde. Door het overwegend chronologisch te presenteren, soms door beiden vanuit een ander gezichtspunt (de beide auteurs waren decennialang on non-speaking terms) komt het boek heel authentiek over, wat een meerwaarde biedt voor lezers die niet of minder vertrouwd zijn met de punkscene in Kortrijk. Het nalezen schoot er een beetje bij in (veel typfoutjes), maar dat wordt bij de aankomende tweede druk rechtgezet. Haast en spoed mag, maar is aldus geen noodzaak voor dit stukje heerlijke DIY-lectuur. Zeveren om het te doen is gemakkelijk, het echt doen, dat is Punk. (pb)
Nico Decock & Ludo Halsberghe, Vergaene Glorie (Kortrijk: Hunt & Peck Publishing, 2023)