Uit isolement kan de mooiste kunst en muziek bloeien, maar het kan ook een voedingsbodem zijn voor sociale wrijving of ecologische geschillen. Deze boek- en filmselectie toont beide kanten en trekt daarvoor van de westkust van Canada naar het reservaat van de Uru-Eu-Wau-Wau in de Amazone om vervolgens in te checken in een vervallen maar glorieus Chelsea Hotel.
Hergeboorte
Met de serie ‘Planetaries’ wil Goldsmiths Press aandacht besteden aan teksten die ons anders na laten denken over hoe we ons tot de wereld verhouden. Hoewel de introductie van het boek bol staat van filosofische concepten die niet altijd goed worden uitgelegd, is het doel van de serie duidelijk: een nieuw wereldbeeld creëren waarin zowel mens als niet-mens ‘planetary subjects’ zijn, waarbij het in verbinding staan met de rest van de wereld centraal staat. De samenstellers van de serie willen daarmee ondervertegenwoordigde stemmen op de voorgrond plaatsen, zoals van niet-westerse denkers, van buiten erkende (academische) instituties, of in het geval van ‘Manifestos’ vanuit het mondiale Zuiden. Dit eerste deel in de serie bestaat namelijk uit een handjevol teksten van de uit Martinique afkomstige postkolonialistische denkers Patrick Chamoiseau en Édouard Glissant, oorspronkelijk gepubliceerd tussen 2000 en 2009 en nu voor het eerst in het Engels samengebracht. Door de lezer in aanraking te laten komen met een andere, meer poëtische manier van denken hopen de auteurs de bubbel die door onze ervaringen en gedachtes gevormd zijn te doorprikken.
Met denkers als Glissant en Chamoiseau staat het postkolonialistische gedachtegoed natuurlijk voorop, zoals wanneer ze in het eerste artikel schrijven over hoe de Fransen misschien wel modernisering overzee gebracht hebben, maar de gebieden ook toegang tot de ‘world at large’ versperde. Wat de bundel des te interessanter maakt is de aandacht voor het ecologische perspectief. Die nadruk – die, toegegeven, niet in alle artikelen even goed naar voren komt – zorgt er namelijk voor dat de teksten met de tijd alleen maar relevanter zijn geworden. Vanuit economische tekortkomingen speculeren Glissant en Chamoiseau bijvoorbeeld over een ecologische hergeboorte van de planeet. Keer op keer leggen ze de nadruk op hoe de mens zich verhoudt tot de rest van de wereld, zowel in menselijke als niet-menselijke vorm. Zo wordt in een van de stukken de verkiezing van Barack Obama via diens etnische achtergrond als een kans gezien voor de Verenigde Staten om zich eindelijk ook eens in andere landen te gaan interesseren en verdiepen, om zich zo op een andere manier tot de rest van de wereld te gaan verhouden. De poëtische manier van denken komt tevens terug in de schrijfwijze van de auteurs, wat de teksten in combinatie met het gebruik van filosofische concepten en hier en daar een Creools woord soms lastig te lezen maakt. Bovendien voelt het, doordat de bundel maar uit een handjevol vrij korte artikelen bestaat, alsof het betreffende onderwerp slechts aangestipt is. Hopelijk wordt dat verholpen met de volgende delen in de serie, want het is toch knap hoeveel fascinerende gedachtes er al in zo’n kort boekje voorbijkomen. (jsz)
Édouard Glissant & Patrick Chamoiseau, Manifestos (Londen: Goldsmiths Press, 2022)
Droomvisioenen
Om de raadselachtige profeet Edward Ka-Spel te doorgronden, heb je een tweedelige biografie nodig, al is dat echter niet de bedoeling van dit boek. Freek Kinkelaar (Beequeen, Brunnen en Wander) vertelt het verhaal van The Legendary Pink Dots aan de hand van hun chronologische discografie, aangedikt met tal van wetenswaardigheden en anekdotes. Het soort gegevens waarvoor rechtstreekse toegang tot alle betrokkenen noodzakelijk is, en dat geldt ook voor de foto’s: onder andere van de met roze nagellak besmeurde piano, die de groepsnaam opleverde. Dit boek beslaat de beginperiode, 1980-1989, van de nog steeds actieve groep. Vanaf het begin stond The Legendary Pink Dots garant voor een bizar mengsel van poppy elektronica, uitgesponnen geluidsexperimenten en de karakteristieke stem van Ka-Spel die droomvisioenen bracht; verhalen van gebroken liefdes en (a)sociale verschoppelingen. Hierbij speelden occulte referenties (onder andere tarotkaarten) een grote rol. Natuurlijk weten we dat de jaren 1980 behoorlijk grijs en deprimerend waren, maar we hadden niet vermoed dat het leven van een Legendary Pink Dot bij momenten zo hard was. Dakloosheid, honger en kou waren hun deel. En zelfs toen Ka-Spel het vijandige klimaat van Margaret Thatcher ruilde voor Nederland (waar de Pink Dots een grote fanbase hadden), trad er nauwelijks verbetering op, integendeel. Deels had dit te maken met gebrek aan (of interesse voor) zakeninzicht. Cassettes werden bijvoorbeeld verkocht voor het bedrag dat nodig was om ze te maken, en geen cent meer. Kinkelaar geeft een goed beeld van de cassettescene in de jaren 1980 en de talrijke labels die vanuit kamers of kraakpanden gerund werden. Een ander ambacht, brieven schrijven, was ook cruciaal in die periode. Netwerken leidde onder andere tot samenwerkingen met Nurse with Wound (voor artwork) en Attrition. Kinkelaar gidst ons door de vele personeelswissels, en de (al dan niet legale) releases op verschillende labels. Voor wie zijn weg zoekt in het omvangrijke oeuvre, bevat het boek ook een compilatie-cd. De groepsleden kozen zelf tracks die een speciale persoonlijke betekenis hebben. Maar de doorwinterde fan heeft er ook iets aan, want vaak werd gekozen voor alternatieve versies of zelfs nooit eerder uitgebrachte tracks. ‘Close Your Eyes, You Can Be A Space Captain’ is dus een combinatie van een discografie met biografische elementen en de niet te vergeten de muziek die nog altijd het beste beeld geeft van deze unieke groep. (pv)
Freek Kinkelaar, Close Your Eyes, You Can Be A Space Captain (Nijmegen: Korm Plastics, 2022)
Masculien
Canadese stripmaker Kate Beaton brak rond 2011 door met haar gagstrip ‘Hark! A Vagrant’, waarin ze een komische draai gaf aan verschillende onderwerpen uit de geschiedenis en de literatuurgeschiedenis. De oorsprong van deze webcomics krijgen we te lezen in ‘Ducks: Two Years in the Oil Sands’, haar eerste grafische roman, die een heel ander karakter heeft dan haar eerdere werk. Na haar universitaire studies zit Beaton zoals veel jonge Canadese studenten opgezadeld met een hoge studielening, die ze zo snel mogelijk wil terugbetalen om onbezorgd aan het werkleven te kunnen beginnen. Daarom doet ze wat veel Canadezen doen: ze gaat werken in de teerzanden aan de westkust. Deze verafgelegen gebieden vormen met hun werkkampen een eigen microsamenleving, die voornamelijk bestaat uit mannelijke arbeiders die ver weg van vrouw en kind leven. Ze worden gelokt door de financiële voordelen van het werken in de olie-industrie, maar moeten daarvoor veel opgeven. Eenzaamheid en isolement waaien door de personages die Beaton opvoert. De auteur zelf werkt in de materiaalbevoorrading, waardoor ze voortdurend mannen aan het loket krijgt. Wat eerst lijkt aan te voelen als een getuigenverslag van een buitenstaander, een inkijk in een wereld die maar weinig mensen kennen – een beetje in de stijl van het werk van Guy Delisle – vervelt langzaam tot een veel persoonlijker verhaal. In deze masculiene omgeving lijkt het feit dat Beaton een vrouw is genoeg om daar voortdurend door haar mannelijke collega’s aan herinnerd te worden. Ze krijgt voortdurend schunnige opmerkingen te horen en ziet hoe mannen haar met hun ogen uitkleden. Die voortdurende seksuele intimidatie ging haar niet in de koude kleren zitten. Beaton slaagt er ondanks haar wat kinderlijke tekenstijl goed in om dat unheimische gevoel over te brengen op de lezer; hem of haar de steeds sterkere beklemming die dat alles met zich meebrengt te doen voelen. Tegen het einde van het boek verslapt de spanningsboog wat: wanneer Beaton na twee jaar haar carrière in de olie-industrie afrondt omdat haar webcartoons steeds succesvoller worden, krijgt de lezer wat losse eindjes voorgeschoteld, alsof Beaton ook de milieuverontreiniging of de moeilijke sociale situatie van de arbeiders niet onvermeld wil laten. Alleen werkt ze dat nauwelijks uit en doorbreekt dit enigszins het tot dan toe strakke vertelritme. Die kleine valse noot neemt niet weg dat deze striproman, die in de Verenigde Staten hoge ogen gooit, ook uw aandacht verdient. Je zou ‘Ducks’ van Kate Beaton een MeToo-strip kunnen noemen, maar de uitwerking is rijker dan die titel doet vermoeden. (tow)
Kate Beaton, Ducks – Two Years in the Oil Sands (Montreal: Drawn & Quarterly, 2022)
Plaatjesboek
Wat mag je van een tentoonstellingscatalogus verwachten? Strikt gezien is een lijst met alle kunstwerken al voldoende, eventueel voorzien van een afbeelding. Toch maken tentoonstellingsruimtes – hoofdzakelijk musea, maar galerieën en presentatieruimtes ook steeds vaker – er net wat meer werk ervan: niet alleen de kunstwerken, maar ook inleidende en vaak ook toelichtende teksten. ‘Finis Terrae’ is niet dát soort catalogus. Het boek is verschenen bij de gelijknamige kunstroute met Belgische sterrencast die tot en met 26 februari te zien is in Antwerpen en je langs verschillende expositieruimtes leidt, evenals een paar (semi-)openbare ruimtes. Cultuurjournalist Eric Rinckhout, die de expositie samen met kunsthistoricus Lien Craps cureerde, leverde een langer inleidend essay aan, evenals een aantal korte uitspraken over kunstenaars. Er staan nog wat andere citaten her en der in het boek, maar verder is het een vrij tekstloze catalogus geworden (waarin vreemd genoeg niet alle teksten tweetalig worden afgedrukt). Ergens is deze benadering niet heel problematisch, omdat de samenstelling een duidelijke voorkeur verraadt voor werk dat het van zijn visuele kracht moet hebben en weinig toelichting lijkt te behoeven. Dat blijkt al uit het eerste kunstwerk in het boek, van Francis Alÿs: een zelfportret met een mondkapje. De expositie lijkt in te steken op een dergelijke herkenbaarheid, rondom het thema van een planeet die geteisterd wordt door allerlei rampen. De coronapandemie is nooit ver weg; probeer er maar eens niet aan te denken bij het al veel oudere schilderij ‘Huispijn’ (2017) van Walter Swennen. Daarop staat een hoofd dat bijna net zo groot is als het huis eromheen; het kan onmogelijk naar buiten. Daarnaast zijn er wat reflecties op de consumptiemaatschappij, een paar semi-paradijselijke of juist woeste natuurvoorstellingen, en het nodige postapocalyptische werk, zoals Maarten Vanden Eyndes ‘The Last Human (skull)’ (2017): een menselijke schedel getooid met afval, als een soort doornenkroon. Om bij Vanden Eynde te blijven: hij is een typische kunstenaar die regelmatig visueel indringend werk maakt, maar ook erg conceptueel uit de hoek kan komen. Er zit ongetwijfeld een verhaal achter deze schedel, maar daar kun je als kijker zelf over fantaseren. Veel lastiger wordt dat met de bijdrage van Otobong Nkanga, die – net als veel van haar andere werk – om de nodige achtergrondkennis lijkt te vragen. Ook de kunstwerken van onder meer Laure Prouvost en Els Dietvorst komen onbedoeld raadselachtig over door het gebrek aan toelichting. Of er ter plaatse bordjes hangen met enige uitleg weet ik niet (ik heb op moment van schrijven de route niet kunnen bezoeken), maar zulke teksten zou je toch best mogen verwachten in een catalogus. Het is prettig grasduinen in het boek, ook omdat er op de selectie van de kunstwerken weinig af valt te dingen. Maar uiteindelijk krijg je toch het gevoel dat je vooral een – het moet gezegd worden: nogal duur – plaatjesboek in handen hebt. Je bent er bovendien in een uurtje doorheen. Van een tentoonstelling die zo begaan is met de planeet, zou je toch een wat duurzamere benadering verwachten van een boek. (mab)
Eric Rinckhout, Finis Terrae – Het einde, een begin (Veurne: Hannibal Books, 2022)
Onbenut
In de documentaire ‘The Territory’ wordt een kettingzaag geslepen door een man in een T-shirt waar ‘Futura’ op staat. Het is een dagelijks tafereel uit de The Scramble for the Amazon die al jaren voor het oog van de wereld plaatsvindt. Rücksichtlos, met alleen efficiëntie in gedachten, worden hier op getekende kaarten paden door het Amazone-oerwoud van Rio Bonito gecreëerd die met slash and burn-technieken worden gerealiseerd. Maar een kaart is niet het territorium, zo zei de filosoof Alfred Korzybski. Die kolonistenkaart geeft een andere toekomst weer dan die van de inheemse Uru-Eu-Wau-Wau-bevolking die in dit door de ‘beschaafde wereld’ omringde deel van de Amazone leven. Zij realiseren zich, door contact met hun vertrouwde omgeving en de buitenwereld, dat het Amazone-oerwoud nu het hart van de wereld is en moet blijven functioneren om verdere temperatuurstijging en verlies aan biodiversiteit te voorkomen. Voor de kolonisten en boeren is het juist een droom om het land te ‘bevrijden’ zodat er in hun getekende percelen veeteelt en landbouw kan plaatsvinden. Ze voelen zich in hun geloof gesterkt door de verkiezingswinst van Jair Bolsonaro en het christendom. In de Bijbel staat volgens hen dat mensen er zijn om het land in bezit te nemen en families te stichten. ‘We willen alleen maar wat ons toekomt,’ zegt een kolonist die het maar asociaal vindt dat de tweehonderd personen tellende Uru-Eu-Wau-Wau zoveel land ‘onbenut’ laten. Als een huisjesmelker die van leegstand en gebrekkig onderhoud profiteert en krakers feitelijk uitnodigt om hier paal en perk aan te stellen. Hun kolonisatiedrang zit diepgeworteld. De Uru-Eu-Wau-Wau proberen hun reservaat als een fort te verdedigen met eigen video-opnames, drones, speren en het platbranden van kolonistenhutjes. Maar dit brengt de indringers nauwelijks op andere gedachten. Wat heeft waarde, wat is van waarde? Over deze vragen wordt door beide groepen totaal anders gedacht. Er zit een bewustzijnskloof tussen het inleven in de vele dieren en planten die de Amazone bevolken en de antropocentrische plunderzucht waarbij door covid en geweld ook nog eens Uru-Eu-Wau-Wau omkomen. Het belichten van deze fundamentele tweedeling maakt ‘The Territory’ tot een essentiële film. De documentaire zet dit drama op de kaart en spoort kijkers aan zelf na te denken over oplossingen die deze leefwijzen, en de kaart en het territorium, dichter bij elkaar brengen. (bm)
Alex Pritz, The Territory (Reveal Films)
Monumentaal
Renovatie, het geven van nieuw leven aan een doorleefde en mogelijk afgeleefde plek, is anders dan slopen. Bij afbraak hoef je namelijk geen rekening te houden met de bestaande situatie, want die houdt dan op te bestaan. Dat is lekker makkelijk voor degenen die ergens nieuwbouw willen plegen, maar een verlies voor degenen die zich als bewoners hadden gehecht aan de plek. Chelsea Hotel, in hartje Manhattan New York, is zeker zo’n plek die je niet zomaar gaat verwijderen. Van dit gebouw zou je namelijk elementen willen behouden die verwijzen naar de jaren 1960, toen het hotel een pleisterplek was voor de ondergrondse kunstscène. In de Belgische documentaire ‘Dreaming Walls’ leven we mee met de huidige permanente hotelbewoners die al negen jaar wachten op het eind van de renovatie van hun leefplek. Een beeldend kunstenaar maakt door het buigen van draden van de contouren van iemands figuur portretten van (naakt)poserende mensen. Een schilderes beschildert een raam en creëert kleurrijke en levendige wereldjes. Terwijl de liften van de bouwers ratelend langs het raam scheren om ergens te gaan bikken, schuifelt een choreografe kletsend door de gangen. Ze houdt nauwgezet bij wat er zoal op de bouwplaats van haar geliefde hotel gebeurt. Vervolgens komen we bij een scène die wat mij betreft de kern is van deze film: ze herbeleeft met behulp van een danseres een ouder dansstuk dat zich afspeelde langs de trapleuning. De danseres daalt zoekend als een dwalende geest de trap af, zich vastklampend aan diens monumentale leuningen. De choreografe is intensief bezig met het terugvinden van sporen uit haar verleden, terwijl toevallige voorbijgangers passeren zonder ook maar enig benul te hebben van wat voor geschiedenislagen er worden aangeboord. Als kijker wordt je door de montage, inclusief filmbeelden van de oorspronkelijke performance, wél in haar fantasiewereld meegenomen.
Ook worden we deelgenoot van Chelsea’s geschiedenis door muurprojecties van sprankelende kleurbeelden van allerlei bohemiens die graag in dit culturele broeinest verbleven, van drugsverslaafden en sekswerkers tot illustere kunstenaars. Zij stralen een joie de vivre uit, een herinnering om het leven en de kunst in alle mogelijke uitbundigheid te vieren. De nog levende mensen en de documentatie van hun leven daar en hun kunst, waaronder ook deze documentaire, houden dit stuk bruisende geschiedenis van het Chelsea Hotel gelukkig levend. Vele herinneringen zullen verloren gaan, maar dankzij de renovatie zullen hun inspirerende geesten er nog rond kunnen blijven waren. (bm)
Amélie van Elmbt & Maya Duverdier, Dreaming Walls (Dalton Distribution)