Euphoniumspeler Niels Van Heertum (°1990) is het hokje ‘veelbelovend’ ontgroeid. In 2011 won hij met Ifa y Xangô de Jong Jazztalent Gent Prijs, vorig jaar voegde hij daar de Sabam Jazz Prijs aan toe. Geen slecht palmares voor iemand die geen jazz meent te spelen. Een gesprek met een muzikant-labelbaas-vogelaar die alleen bang is voor Bill.
Na het mooie solodebuut in de granvat-reeks ‘JK’s Kamer’ uit 2017 komt Van Heertum binnenkort met een volgende solorelease: ‘sea legs / hum back’, een splitalbum met Shahzad Ismaily. Maar bovenal is Van Heertum een muzikant die zich laaft aan samenwerkingen, véél samenwerkingen.
Mount Meru, Ifa y Xangô, Linus, Book Of Air, Veder, Chantal Acda, Marble Sounds, Les Ballets C de la B, Oba Loba … We zijn er ongetwijfeld wat vergeten, maar zelfs voor een jazzmuzikant speel jij in ontzettend veel groepen.
‘Vroeger was het veel erger. Veel projecten hebben korte werkblokken van een paar weken. Met Linus komen we bijvoorbeeld om het jaar samen. De band van Chantal Acda neemt ook geregeld een adempauze. Momenteel gaat mijn tijd vooral naar ‘Requiem Pour L.’ van Alain Platel en Fabrizio Cassol (Les Ballets C de la B), een muziekvoorstelling waarin we min of meer Mozarts ‘Requiem’ heruitvinden.’
Als je Linus en Ifa y Xangô combineert, heb je eigenlijk een overzicht van een ontzettend getalenteerde generatie.
‘Dat geldt nog meer voor Book Of Air. In die band zit inderdaad een hele generatie bij elkaar. Heel straf van Stijn en Bert Cools (van het Granvat label, sb) hoe ze achttien mensen samenbrengen die zowat een hele scene uitmaken. Het grappige was: toen we met Ifa y Xangô in 2011 de Jong Jazztalent Gent prijs wonnen, speelden we nog composities. De prijs was een concert op het Gent Jazz Festival, maar tegen de tijd dat we dat concert speelden waren we al helemaal ondergedoken in die improv. Daar zijn toen grote ogen opgezet, wat wij overigens helemaal niet erg vonden.’
Enig idee waarom jullie generatie er zo uitspringt?
‘Is dat zo? In de vorige generatie had je toch ook mensen als Frederik Leroux, Teun Verbruggen, Joachim Badenhorst en Jozef Dumoulin?’
Dat zijn niet de minsten, maar die leken mij toch minder aan elkaar te hangen dan de groep van Book Of Air.
‘Dat kan wel. Misschien heeft dat te maken met de ontwikkeling van de conservatoria? Vroeger was wellicht de instroom kleiner? Bovendien delen de vier of vijf conservatoria nogal wat docenten.’
Is er misschien meer plek om te spelen, vandaag de dag? Zelf kom ik amper nog Antwerpen uit omdat er zo veel goeie concerten zijn.
‘Er zijn ergere landen dan België om ons soort muziek te maken. In Antwerpen heb je Oorstof en daarbovenop Het Bos én De Studio. Toch voel ik een gemis aan spannende programmering in grotere huizen, waar meer infrastructuur, middelen en publiek zijn. Maar ik denk dat het bindende ’m vooral zit in dingen willen dóén. Wij zijn een ondernemende generatie: iedereen is met van alles bezig: Troika in Gent, granvat, Aspen Edities, ~suite, L’Oeil Kollectif …’
Is veel spelen niet ook gewoon een overlevingstactiek?
‘Absoluut. Internationaal ook: als je ziet hoe vaak Paal Nilssen Love of Joe McPhee in België spelen, of wat voor een drukke vogel Joachim Badenhorst is. Zelf ben ik ook amper thuis. Dat wéégt wel hoor. De nieuwe soloplaat heb ik noodgedwongen opgenomen in twee dagen: een persoonlijk record. Maar we wilden die plaat met Shahzad graag maken en hij komt in mei naar België voor concerten.’
Gonzo (circus) tijdschrift houdt de vinger aan de pols van de jonge jazz-generatie met interviews en albumrecensies. Abonneer en lees meer! Ben je al abonnee, geef Gonzo (circus) dan als geschenk aan een vriend!
Euphonium
Jij bent euphonium (tenortuba) beginnen te spelen in de plaatselijke harmonie, in navolging van je grootvader. Ik las ergens dat er geen jazzrepertoire bestaat voor euphonium.
‘Ik speel sinds mijn achtste euphonium: twintig jaar ondertussen. Aan het conservatorium was er natuurlijk geen euphoniumdocent, dus heb ik eerst bij een trombonist gestudeerd en daarna iets meer mijn plek gevonden bij de saxofonisten John Ruocco en Jeroen Van Herzeele. Bij die twee werd het écht interessant en leerde ik het jazzvocabulaire. Voor de instrumenttechniek volgde ik les bij een klassieke tubaspeler.’
Wat was je eerste kennismaking met improv?
“The Shape Of Jazz To Come’ van Ornette Coleman, denk ik. Dat is een van de platen die ik tegenkwam toen ik als tiener de jazzgeschiedenis aan het doorploegen was. Dat is natuurlijk free jazz, en dat is toch nog wat anders dan improv.’
Je bent een van de weinige euphoniumspelers in dat wereldje. Is het dan makkelijker om je eigen stem te vinden, of juist moeilijker?
‘Onmogelijk om te zeggen, het is een mes dat langs twee kanten snijdt. Er is geen traditie en dat werkt bevrijdend, anderzijds heb je ook geen voorbeelden op wiens schouders je kunt staan om verder te reiken. Je eigen stem vinden blijft moeilijk, of je nu een ‘raar’ of een ‘normaal’ instrument bespeelt.’
Sinds kort leid je je eigen band, Veder.
‘Ik wou iets doen met akoestische gitaar en drie blazers. Joachim Badenhorst en Ruben Machtelinckx (Linus, sb) lagen voor de hand, met hen had ik al vaak samengespeeld. Toen ik las dat trompettist Eyvind Lønning naar Mechelen kwam, viel alles op zijn plek en heb ik met ’m afgesproken. Ik luister al ontzettend lang naar zijn platen. De eerste repetitie vergeet ik nooit: gedurende de dag voelde je hoe de klank van die groep werd geboren en ’s avonds kocht ik een huis. Een memorabele dag.’
Is de druk anders als je de componistpet op hebt?
‘Sowieso. Er is wel een groot verschil tussen een gelegenheidsgroep en een vastere formatie. In het eerste geval is er zelden druk: je neemt een compositie mee als je daar zin in hebt en anders is dat ook goed. Bij een groep als Veder is het anders: je hebt een visie en een klank in je hoofd en er komt artistiek en organisatorisch heel wat bij kijken om dat te realiseren.’
Labelbaas
Samen met schrijfster Sanne Huysmans en Ruben Machtelinckx run je Aspen Edities. Loopt het een beetje?
‘Het is zalig, alleen verkopen we nog niet genoeg. (lacht) We hadden vooral zin om iets te creëren. Ruben en ik zullen altijd wel dingen uitbrengen op Aspen, maar het was ook de bedoeling om met andere mensen te werken, iets te cureren, een artistieke familie op te bouwen. Onze reeks splitplaten is daar een voorbeeld van: mensen die elkaar niet kennen samenbrengen.’
Welke labels waren de voorbeelden?
‘Een paar Noorse labels: Sofa, Hubro, Rune Grammofon. En ik ben ook altijd een grote fan van ECM geweest.’
Rune Grammofon is een label dat uitzonderlijk veel aandacht aan het esthetische aspect besteedt.
‘Die ontwerpen zijn prachtig hè, vooral de ‘Sailing To Byzantium’ 10 inch box. Hoe dat eruitziet, de muziek die erop staat – én Motorpsycho én Arve Henriksen én Stian Westerhus én Sissel Endresen … Ze komen allemaal uit het noorden, maar daarmee is het wel gezegd. Prachtig label.’
Die esthetische precisie zie ik bij jullie ook.
‘Voor de eerste plaat uitkwam, hebben we een jaar aan het label gewerkt waarvan een half jaar aan het logo. Dat is gemaakt door Ante Timmermans, die ook al de hoes voor onze eerste editie maakte. De samenwerking met die beeldend kunstenaars is heel inspirerend. Dus ja, we vinden de vormgeving erg belangrijk, al is het wel een leerproces: op een van onze eerste releases waren de namen van de muzikanten zo klein geprint, in de cd-versie, dat ze bijna niet leesbaar waren.’
Supermarktbrood
Op je eerste soloplaat, ‘JK’s Kamer’, stonden vier ‘droney’ stukken. Je zei toen dat het niet erg was als mensen dat slaapverwekkend zouden vinden en dat je wilde vermijden dat mensen denken dat improv lawaai is.
‘Ik wilde graag een rustgevende plaat maken, terwijl andere muziek die ik maak, pakweg Ifa y Xangô, dat helemaal niet is. Het is toch een compliment als mensen gaan liggen en proberen met andere zintuigen deel te nemen aan het gebeuren? Verder bedoelde ik dat improv niet per se energiek of luid hoeft te zijn, want dat is wat veel mensen zich erbij voorstellen. Improv of free jazz kan net zo goed lyrisch, harmonisch, melodisch of ritmisch zijn.’
Ik denk dat jullie muziek een groter publiek zou kunnen aanboren. Ik zag een soloconcert van je en een vriend die erbij was en doorgaans niets van improv moet weten, was he-le-maal mee.
‘Ik vind het mooi dat die muziek onder zijn imago uit kan. Zolang de luisteraar een open geest heeft, kan er veel. Ik noem de muziek die we op Aspen uitbrengen ook geen improv meer. Er zijn veel composities, bij Linus zijn er folkaspecten en die splitplaat van Ruben en Frederik Leroux bevat zelfs americana-elementen. Ik ben echt op zoek naar een naam voor zulke muziek die tussen genres heen glibbert, omdat mensen vaak behoefte hebben aan een etiket. ‘Echte muziek’ komt nog het dichtst in de buurt. Het verschil tussen supermarktbrood en brood van een goeie bakker.’
Beluister je veel dronemuziek, eigenlijk?
‘Eigenlijk niet. Wél dingen die hetzelfde effect hebben als wat ik daarmee geprobeerd heb. Die ‘Fieldtone’ plaat op granvat vind ik bijvoorbeeld ongelooflijk. En gisteren stond bij mij thuis de eerste symfonie van Mahler op; daar zit in het eerste deel een passage die eigenlijk ook drone is: fantastisch mooi.’
Shahzad
In mei komt ‘sea legs / hum back’ uit, een splitplaat van jou en Shahzad Ismaily, die met Marc Ribot in Ceramic Dog speelt. Hoe heb je dat gefixt?
‘We volgen Shahzad al lang, da’s ook zo iemand die échte muziek maakt. Of die nu bij Sam Amidon, Tom Waits, Laurie Anderson of Damien Rice speelt, hij maakt altijd muziek vanuit de juiste plek. Ik had op Jazz Middelheim met Shahzad gespeeld in Chantal Acda’s band, dus er was al wel contact geweest. Daarna hebben we ’m gemaild.’
Hebben jullie op voorhand afgesproken wat jullie gingen doen met jullie plaatkanten?
‘Nee, ik ben aan mijn deel begonnen nadat ik de vorige plaat had afgewerkt. Ik had Shahzads stuk al wel gehoord toen ik de studio in trok, maar toen had ik al veel ideeën klaar. En ik heb totaal geen rekening gehouden met wat ik van hem hoorde. Wat ik wel héél cool vond, is dat hij zijn deel ‘sea legs’ had genoemd, omdat ik bezig was rond het thema ‘zee’ en op de opnames schelpen als blaasinstrument gebruik. Dat was wel een trigger om te zeggen: die twee stukken muziek móéten samen. Tot dat moment lag de optie om iemand anders de split met Shahzad te laten doen ook nog open, omdat ik weinig tijd had en er misschien wel iemand met een beter stuk muziek zou komen. Maar die titel van Shahzad was een té mooi toeval om het niet te doen.’
Vogels
Volgens mij besteed jij veel aandacht aan je titels.
‘Titels zijn een stokpaardje. Bij de eerste plaat van Ifa y Xangô zijn we bijna uit elkaar gegaan toen we over titels moesten beslissen. Een improvisatie krijgt doorgaans achteraf een titel. Maar bij een compositie komt een titel ofwel voor de muziek, ofwel tegelijkertijd, zelden erna. Het kan ook zijn dat ik een werktitel heb, en weet waar ik wil uitkomen, maar er nog niet ben. ‘Fugu’ bijvoorbeeld, van ‘sea legs / hum back’, was er zo een. Ik heb bij het duiken ooit eens een Congolese Kogelvis, een Mbu, gezien, en ik wilde daar een ode aan schrijven. Maar die drie letters klopten voor mij niet als titel. En ‘kogelvis’ evenmin. In het Japans heet die vis fugu: probleem opgelost. Ik werk blijkbaar thematisch: de Vederplaat ging vooral over vogels en planten.’
Ben je een vogelaar?
‘Mijn verrekijker ligt altijd binnen handbereik met de vogelgids ernaast. Ik ken er te weinig van, maar ik vind dat heerlijk. En als ik aan het schrijven ben, zijn dat dingen die blijven hangen. (neemt de cd van Veder) Hier: ‘Klauwier’ is een vogel die zijn prooien op stokken prikt om ze te laten rijpen: dry aging avant la lettre. ‘Fernis’ is een varen en ‘Hemlock’ is een groenblijvende boom … Vandaar de plaattitel ‘Evergreen’.’
Fred
Je speelde al met de Antwerpse freejazz-coryfeeën Cel Overberghe én Fred Van Hove. Heb je daar iets aan, zo over generaties heen samenspelen?
‘Het concert met Ernst Reijseger en Fred vond ik heel bijzonder. Een sociaal-muzikaal experiment als het ware. Ernst, die van nature zijn stempel nogal drukt, speelde toen met heel veel respect voor Fred, die op zijn beurt heel romantisch speelde, wat een grappige stemming gaf. Dat brak het concert open, maakte het eerlijk en eentje om te onthouden. Het duo-optreden met Cel is langer geleden, ik herinner me dat dat ook op menselijk vlak een interessante ontmoeting was.’
Legt dat dan druk op je schouders, als je met Van Hove, toch dé Belgische improv-uitvinder, speelt op zijn tachtigste verjaardag?
‘Nee, Fred heeft meebeslist om met mij te spelen, dat neemt de druk weg. Het príkkelt wel, natuurlijk, maar daar durf je net radicaler door te spelen. Naast het podium ben je die mens wel wat verschuldigd. Zoals je zegt: hij heeft de Europese free jazz op de kaart gezet. Maar op het podium probeer je gewoon samen de beste muziek te maken die er op dat moment kan zijn en iedereen heeft daar hetzelfde doel voor ogen, of je nu Fred Van Hove bent of niet.’
Mag ik concluderen dat jij voor geen enkele muzikale grootheid bang bent?
‘Toen Chantal Acda mij vertelde dat we op Jazz Middelheim met Bill Frisell zouden werken, heb ik wel eventjes geslikt. Groter komen ze niet in mijn ogen. Paul Motian is dood, dus dat gaat niet meer gebeuren. Paul Bley, dat zou misschien de ultieme uitdaging zijn geweest.’
Angstaanjagend ziet Frisell er niet uit, toch?
‘Da’s waar.’
We bestellen nog een pintje en een Orval en er ontspint zich een gesprek over Bill Frisell die op YouTube over zijn pedaaltjes vertelt, Bill Frisell die met een video van Han Bennink meespeelt en Bill Frisell die een Tiny Desk-concert geeft.