“Een bende ongeregelde drugsverslaafden en debielen!” Het oordeel van een meneertje met een online-mening was niet mals, toen Carate Urio Orchestra twee jaar geleden Jazz Middelheim mocht openen. Hoewel samengesteld uit zeven jeune premiers van de hedendaagse jazzscene en geleid door de ondertussen genoegzaam bekend rietblazer Joachim Badenhorst, brengt Carate Urio dan ook alles behalve wat men zou verwachten van het puikje van de hedendaagse jazzscene. Dat was al zo op het debuut ‘Sparrow Mountain’, waarop het septet laveerde tussen Antwerps levenslied, improv en soundtrack, en dat is nog meer zo op deze ‘Lover’. Carate Urio Orchestra is nog steeds een septet, maar Eirkur Orri Olafsson doet niet meer mee. Sam Kulik (Talibam!, Anthony Braxton) komt het gat dichten, met trombone en gitaar. ‘Lover’ is grotendeels opgebouwd uit dezelfde elementen, en toch is het een volstrekt andere plaat dan ‘Sparrow Mountain’, ééntje met een nog breder palet. Het met contrabaskabaal op gang getrokken, onheilszwangere ‘Preachter’, wordt afgelost door Sean Carpio‘s, aan Robert Wyatt verwante ‘År Antiphon’, een bitterzoet lied dat net het kopje bovenhoudt in een wondermooie poel van wild gorgelende noise. ‘Lover’ – als in “bladgroen” – is voorzien van een gekunstelde drumpatroon en een ontwapenende Auto-Tune-robotstem, die in de gij-vorm zingt: “beseft gij goed, hoe lang ik al wacht?”. Tegen de tijd dat Badenhorst er de slotzin – “en nog wat lover, dat ons beschut voor de gekte van de tijd die in onze voortuin kakt” – tegenaan smijt, zijn wij al dansend gesmolten, keer op keer. Daarmee hebben we onze favoriete crossover-ballade van het jaar al gevonden. Het elf minuten durende ‘Crazy Wind Laid Down’ is een mooie uitgesponnen compositie, op basis van heftige bastonen, spaarzame percussie en spetterblazers. Hogelijk verontrustend, maar meteen gevolgd door de bijna traditioneel aanvoelende Nico Roig-compositie ‘Feet History’. Afsluiter ‘Fremdenzimmer’ is Carate Urio-volgens-het-boekje. Een droney dronkenmanslied, in schoon Antwerps, waarin de protagonist zich plots op een feest bevindt waar hij niet wil zijn: “gij me a versleten sloefkes, bol het toch gerust is af”. Het koor doet zijn best, maar troost zit er niet in. Drugsverslaafden en debielen? Ons soort volk!