Doordat Incubate dit jaar amper nog gebruik maakt van de zalen van 013 is het festival dit jaar een klein beetje een festival zonder écht centrum. Tot vorig jaar kon je makkelijk een dagdeel kwijtmaken in de driehoek 013-Dudok-V39, en op die kleine voorschoot het ene concert aan het andere rijgen. Incubate 2014 zou – nog meer dan andere jaren – een kwestie van planning worden, zo bleek al snel.
Vrijdagnamiddag zijn we daaraan nog niet gewend, en zo komt het dat we slechts de drie laatste nummers van Mick Turner meepikken. Turner, bekend van The Dirty Three, en in mindere mate van samenwerkingen met Bonnie ‘Prince’ Billy (dan heet de man Marquis de Tren), heeft voor de gelegenheid een bescheiden trio-bezetting meegebracht, om vooral afgekloven versies te brengen van zijn meest recente plaat ‘Don’t Tell The Driver’ (volgens de platenfirma een ‘post-rockopera’). Daar komt – naast een ravissante, doch muzikaal zeer op de vlakte blijvende bassiste en een uitstekende drummer – vooral veel loop-werk aan te pas, van Turner zelf. Gelukkig trapt de man niet in de vele valkuilen die een op loops gebaseerd concert kan inhouden. Dat heeft veel te maken met Turners unieke gitaarspel, dat non-stop schippert tussen krullerig en kubistisch, en tegelijkertijd abstract en lyrisch is. Knap concert, maar ooit zouden wij toch ook graag een versie mét volledige line-up zien. (sb)
Aidan Baker is artist in residence op Incubate 2014. Vanavond treedt hij, samen met Thisquietarmy (Eric Quach) en drie drummers, aan als Hypnodrone Ensemble. Als we bij Paradox aankomen, staat er zowaar een rij gegadigden die slechts mondjesmaat worden binnengelaten. Wanneer het ons na een kleine tien minuten dan toch lukt is om binnen te geraken, treffen we Quach aan die in een waar gevecht is gewikkeld met zijn assortiment pedalen. Baker – de effecten netjes in een flightcase op statief voor zich – en de drummers leggen een machinale groove neer, terwijl Quach de ene verwoede poging na de andere onderneemt om zijn effecten aan de praat te krijgen. Ergens in het kluwen aan kabels en pedalen zit er een fout, maar het duurt pijnlijk lang voor het euvel opgelost is. En dan is er dus nog tijd voor één afsluitende track, die – dankzij de mooie klanktapijten van Quach en Baker, maar zeker ook dankzij het als een driekoppig monster groovende drumtrio – het pijnlijke schouwspel toch nog doet vergeten. Niet zo voor Quach, echter, want we horen later dat de man bepaald niet kon lachen om zijn falende setup. (sb)
De THT voorbij
De avant-rockers van Tuxedomoon kennen momenteel een bescheiden moment van herwaardering, en dat is ze gegund. Het was misschien wel de belangrijkste band die destijds de brug sloeg tussen de Amerikaanse en de Europese post-punkbewegingen (ook letterlijk: ze verkasten van San Francisco en New York naar Brussel), en hun mengelmoes van stijlen blijkt tegenwoordig niet minder dan profetisch. Maar ook baanbrekende muziek kan op zijn houdbaarheidsdatum botsen, en jammer genoeg blijkt die van Tuxedomoon al een tijdje in het verleden te liggen. Na een vrij knullig stukje spoken word van oudgediende Bruce Geduldig (die tijdens het optreden in de weer is met projecties van belegen videokunst) geeft bassist Peter Principle de aftrap met een droge baslijn. Die echter blijft duren, en blijft duren. De rest van de band legt er wat harmonieën op blazersectie en gitaar overheen, maar van enige spanningsboog is nauwelijks tot geen sprake. Bij het tweede nummer zakt de soufflé nog wat verder in wanneer gitarist Blaine Reininger te kampen krijgt met een versterkerpanne, en de rest van de band andermaal de toevlucht neemt tot… een droge baslijn met wat blazers eroverheen. Er volgt nog een matige uitvoering van ‘Time To Lose’ (op plaat ooit een spannend huwelijk tussen de arpeggio’s van Philip Glass en de gewurgde zang van David Byrne), maar daarna vinden we het zo wel welletjes. We raden u aan een paar platen van de band in zijn hoogtijdagen op te diepen, zelf lijken ze te zijn vergeten wat hun muziek in die tijd precies zo spannend maakte. (dv)
Loops, effecten en een schouderklopje
In de gezellige kuil voor het podium van Cul de Sac schuiven we aan voor twee opeenvolgende solo-acts. Zowel (relatieve) nieuwkomer Paul White als oudgediende James Pants bedienen zich van loops, effecten en midi-apparatuur om hun thuis opgenomen beats live tot leven te brengen. White heeft eigenlijk al een carrière als beatmaker achter de rug (voor rappers als Danny Brown en Homeboy Sandman), maar met de plaat ‘Shaker Notes’ die binnenkort verschijnt bij R&S Records slaat hij een nieuwe richting in, met een meer eclectische aanpak en vocals. Alle lof dat de man zijn muziek ook op een podium wil brengen, maar de eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat hij nog een weg heeft af te leggen. Wat we horen maakt ons zeer benieuwd naar de plaat, maar White bezit vooralsnog niet de vaardigheden om het voor een publiek een heel optreden lang interessant te houden. Daarvoor is hij als performer te statisch, en de geluidslaagjes die je hem ziet opbouwen zijn soms te subtiel om enige impact te hebben. Conclusie: een schouderklopje en we zien hem zeer graag volgend jaar rond deze tijd nog eens terug.
James Pants daarentegen heeft met zijn jarenlange ervaring al lang begrepen wat een zaal in beweging brengt: showmanship! Hij bedient zich van niet meer dan een stel digitale platendecks om zijn nummers en beats aan elkaar te mixen, en een percussieset om af en toe een potje mee te drummen. Verder is het vooral zijn aanstekelijke waanzin die de vlam in de pan doet slaan – hij declameert zijn teksten alsof hij hardop zijn schizofrene brein laat leeglopen, klopt zich verbeten op het hoofd en op de borst, en breekt regelmatig uit in een hoogst persoonlijk dansje alsof er niemand staat te kijken.
Je zou bijna vergeten dat zijn muziek ook een slim amalgaam is van Europese new wave en rotcommerciële funk en R&B. Soms verliest hij zich tijdens een optreden te hard in de kitsch van die tweede component, maar in Tilburg zit de balans helemaal goed. Een show die een uur lang geen moment verveelde, en het beste feestje van de avond. (dv)
L.I.E.S. Labelnight
Valt er nog iets interessants te doen met de uitgevlakte tapeklanken die al enkele jaren kunstmatige genres als ‘chillwave’ definiëren? Met zijn project Torn Hawk bewijst Luke Wyatt van wel. Zijn muziek kent raakvlakken met die van artiesten als Toro Y Moi en Com Truise, maar krijgt een eigen draai dankzij de ronkende gitaarpartijen die de man door de analoge synths en synthetische drums heen laat gieren. Daarmee komt soms ook Forest Swords om de hoek kijken, maar Torn Hawk zoekt het minder in de dub en meer in de psychedelica. Ook live haalde hij regelmatig de gitaar boven, altijd goed voor wat meer animo op het podium. Want in wezen stonden we gewoon te kijken naar een man achter een mengpaneel, al ging alle aandacht naar de geweldige videoprojecties op de achtergrond. Aangezien Wyatt die zelf in elkaar steekt, maken ze een wezenlijk deel uit van het totaalpakket. Het zijn koortsige mash-ups van alles wat in de eighties fout was, van Italiaanse fantasy tot zaterdagmiddagcartoons en fitnessvideo’s. Maar wat opvalt: nooit vervallen die met glitches opgesmukte montages in een parodie. Wyatts fascinatie met en liefde voor de VHS-tapes uit zijn jeugd schemert duidelijk door in zijn werk, en daardoor krijgt de ambachtelijke knulligheid van deze b- en c-films zowaar een aandoenlijk karakter. Misschien hadden we het projectieveld nog liever helemaal vooraan het podium gezien, zodat niets ons nog uit die geweldige trip kon halen. Als totaalervaring is Torn Hawk een absolute voltreffer. (dv)
Het L.I.E.S.-programma loopt gewoon door al lijkt het publiek niet echt op de hoogte te zijn van de hipheid en kwaliteit van het label. In een slechts mondjesmaat gevulde Dudok bepaalt Steve Summers de sfeer. Hij brengt een heerlijke house-set die de vrijdagnacht wilt inluiden. De eerste dansers worden gespot en het lijkt bijna een vrolijk feestje te worden. Maar daarvoor is de set te kort. Intussen is Dudok voller gestroomd, goeie tips gaan snel op Incubate.
Verrassender is hoe al dat volk binnen een mum van tijd weer verdwijnt voor de niet zo dromerige techno-set van Jahiliyya Fields. Nochtans staat in het programmaboekje ‘spiritual hypno-techno’ maar daar is in het vlakke noise-pallet van deze avond niets te ontdekken. Jahiliyya Fields gaat als een slechte Vatican Shadow te keer met noisepatronen en rekketetek-geluiden waardoor er maar tien man – the usual suspects – probeert iets van zijn zinloos geluid te snappen.
De held, dat blijkt SvengalisGhost. Woorden schieten letterlijk te kort. Het is drie kwartier volleerde en perfectie benaderende Chicago housegeweld dat opzwepend, verleidelijk en hypnotiserend de Dudok de oververhitting nabij stoomt. Iedereen volledig weg van de wereld. Wat een set. De woordenschat verpulvert want enkel een pfew, amai, wow kon nog gestameld worden. Helaas is het veel te kort en kan Voiski nadien niet echt tippen aan de opgezweepte dans van SvengalisGhost. Dit is dan ook onnavolgbaar. (ks)
Indiegame Arcade
Met de presentatie van een heuse Indiegame Arcade slaat Incubate dit jaar een nieuwe weg in. Diverse games staan opgesteld, met muziek en geluid als rode draad. Het aanbod bestaat uit ritmegames als ‘140’, ‘Pulse’ en ‘Soundodger’, maar ook de beeldroman ‘Cave! Cave! Deus Videt’ en zelfs de ‘interactieve rock opera’ ‘Karmaflow’. Best een mooie staalkaart dus van deze relatief jonge maar veelzijdige discipline, en voor veel mensen mogelijk een introductie tot een hoek van de gaming cultuur die hen compleet onbekend is, ver weg van de grote commerciële kleppers maar ook lang niet zo banaal als Angry Birds.
De vraag is echter of de Incubate Arcade hier al zijn publiek heeft gevonden – de magere opkomst voor het gerelateerde debat doet vermoeden dat hier nog wat missionariswerk aan de winkel is. Tijdens diezelfde discussie wordt precies dat probleem trouwens al aangekaart: de term ‘games’ roept nog steeds heel wat vooroordelen op, en het medium is niet zo laagdrempelig dat je deze op een paar minuten tijd kan ombuigen. Vooral niet omdat net de interactieve component een wezenlijk onderdeel van de ervaring uitmaakt. Met andere woorden: om de waarde van een game te begrijpen moet je zelf gamen, en niet staan of zitten kijken terwijl iemand anders het spel voor je speelt. De arcade was misschien dan ook vooral interessant voor wie al enigszins vertrouwd was met de indie gamecultuur, en te intimiderend voor de toevallige voorbijganger. We zijn dan ook heel benieuwd hoe dit onderdeel van Incubate zich de komende jaren zal ontwikkelen. (dv)