Een vermakelijk contrast: de chaos en verwarring die worden veroorzaakt door de verbouwingswerken omheen Museum Ludwig, tegenover het heldere en imagoversterkende karakter van de tentoonstelling ‘Ludwig goes Pop’ binnenin.
Het Ludwig Museum is vernoemd naar Irene en Peter Ludwig die in de tweede helft van de jaren 1960 een van de grootste verzamelingen Amerikaanse en Britse pop art kunst bijeen spaarden. Het is een plezier om te zien hoe dit museum nu zelfbewust met een 150-tal werken uitpakt uit de collectie van de Ludwigs, heden ten dage verspreid onder het mumok in Wenen, het Ludwig Forum in Aken, Kunstmuseum Basel en de Ludwig Museums in Budapest, Koblenz, Sint-Petersburg en Beijing.
Pop art – je weet wel: Andy Warhol met zijn gezeefdrukte Marilyn (1963) en Elvis (1964), en Roy Lichtenstein met werken als ‘I know how you must feel, Brad…’ (1963). In dit geval gelukkig ter volledigheid aangevuld met werken van onder meer Tom Wesselmann, Claes Oldenburg, David Hockney en Richard Hamilton. En daarnaast lieten we ons zelfs nog een beetje verrassen. Onder meer door een werk van de enige vrouw in het gezelschap, de Franse beeldhouwster van Venezolaanse afkomst Marisol ‘La visita’, een sculptuur waarin geverfd hout, gips, kleding, vaten en fotografie een bizar geheel van vier personages vormen. Heel direct gemaakt, en zoals wel vaker bij pop art met verwijzing naar het dagdagelijkse leven en naar de ironie van de ‘big stars’, die in de jaren 1960-1970 een megastatus kregen. Het beeld getuigt van Marisols fascinatie voor Mexicaanse, pre-Columbiaanse en Amerikaanse folk art. En we lezen dat ze wel vaker fragmenten uit haar eigen lichaam en afbeeldingen van haar gezicht in haar beelden gebruikte in deze periode, waarmee ze iets duidelijk wilde maken over de positie van de vrouw. Juist het persoonlijke en primitieve karakter maken dat haar werk er in deze tentoonstelling uitspringt.
Het werk van Richard Lindner kom je evenmin voortdurend tegen in de context van de pop art. Diens grote schilderijen weerspiegelen op heel sensuele wijze de eenzame mens in de jaren 1960-1970, de mens als product van de grootstads-boom, de mens die gevangen raakt in zichzelf en zich verkleed om in zijn nieuwe toneel mee te spelen. Zie bijvoorbeeld ‘Disneyland’ (1965). Echt indrukwekkend bevreemdend.
Verder lichten we – vanwege zijn tijdloosheid, maha – nog graag ‘The Portable War Memorial’ (1968) toe, een wegwerp-memorial door Edward Kienholz, die je overal na iedere oorlog kan ‘toepassen’. Niet alleen kan je er de data steeds naar wens in aanpassen, ook is er gedacht aan een tafeltje waar je ‘hot-dogs’ en ‘chili’ kan eten. Dit werk gaat net als wel meer pop-art kunst in op de afstomping van onze betrokkenheid bij grote gebeurtenissen door de media, die ons tot herhalens toe met eindeloze visuele prikkels bekogelen.
Enorm ontroerend is voorts hoe de Ludwigs zelf -nu eenmaal kunsthistorici- nauwgezet de werken uit hun collectie documenteerden. In etalagekasten liggen kaarten waarop per werk notities zijn geschreven, en fotoboeken waarin alle krantenartikelen zijn bijgehouden die over ‘hun’ kunstenaars verschenen. Er liggen zelfs brieven waarin hun betrokkenheid met galeristen en kunstenaars blijkt. Dit is absoluut prachtig om te zien, en het lijkt ons geen gek idee dit heel verzorgde archief op de een of andere manier publiekelijk te maken.
Gezien: Ludwig goes Pop – 2 oktober 2014 t/m 11 januari 2015Museum Ludwig, Keulen