Twee jaar heeft Oren Ambarchi aan ‘Quixotism’ gewerkt, met opnamesessies in Keulen, Reykjavik, Melbourne, Tokio, Londen, Los Angeles en Seattle. Op het loonlijstje: Thomas Brinkmann, Matt Chamberlain, Crys Cole, Eyvind Kang, Jim O’ Rourke, John Tilbury, U-Zhaan, en zelfs Ilan Volkov en zijn Icelandic Symphony Orchestra. Brinkmanns motorische beat is de dragende hartslag van de plaat. Gedurende ‘Part 1’ en ‘Part 2’ evolueert dat gortdroge ritme tergend traag. De spanning komt van minimale variaties in de puls. Daarover drapeert Ambarchi zijn gitaartapijt en bijna onherkenbare opnames van het Icelandic Symphonic Orchestra (hadden we het niet in de bio gelezen, we schreven waarschijnlijk over een zwerm dodelijke bijen). Tilbury beperkt zich tot het absolute minimum, alsof hem verteld is dat hij met elke aangeraakte pianotoets een kind doet sterven. Naarmate de track vordert, wordt hij claustrofobischer – géén aanrader voor wie een neiging tot angstaanvallen heeft. Ook op ‘Part 2’ blijft de motorische beat doorgaan, slechts links en rechts verlicht door wat extra percussie en Tilbury die stilaan een iets meer aanwezige rol speelt. Bij ‘Part 3’ valt de dreun weg, ten voordele van een zacht swingende combinatie van Brinkmann en Chamberlain. De sfeer blijft naargeestig, maar er kan – eventueel – een dansje worden gemaakt. Even lijkt de pret – gedurende ‘Part 4’ – over, want daar is die hamerende machinekamer weer, en O’Rourkes synthpartijen zijn ook allesbehalve ‘zen’ te noemen. In de kwartierlange afsluiter worden alle sluizen opengezet. U-Zhaan injecteert tablagewijs de nodige funk; Eyvind Kang laat zijn altviool janken als een misthoorn met de blues en O’Rourke verkent de meest psychedelische registers van zijn synth. We liggen hier nog lichtjes na te ijlen, maar onze kop eraf als dit binnen twintig jaar geen sleutelrelease in Ambarchi’s oeuvre blijkt.