Metamoderniteit voor beginners

Metamodernisme als Mad Max-fase in de geschiedenis?

‘Metamoderniteit voor beginners’, het nieuwe boek van de Vlaamse filosoof en kunsthistoricus Lieven De Cauter, is een poging om metamoderniteit te duiden in tijden van versnelling. Onderzoeker Niels van Poecke stelt zich vragen bij de louter esthetische benadering van het begrip.

Tijdperken krijgen pas vat op de tijd door ze om te smeden tot een gestructureerd verhaal. Dat verhaal zouden we geschiedenis kunnen noemen. Doorgaans heeft het een begin, een midden en een einde, en bevat de plot een aantal protagonisten en een serie richtinggevende gebeurtenissen. Ook krijgt het verhaal een titel: Verlichting, moderniteit, het industriële tijdperk, postmoderniteit, enzovoort. Althans, zo gaat het sinds de Verlichting, het moment waarop, om met Immanuel Kant te spreken, de mens ‘uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten had, trad’, en dus tevens de behoefte kreeg om zichzelf in de tijd te plaatsen en die tijd een titel te geven. Sindsdien volgden tijdperken elkaar in rap tempo op, vaak ook op basis van een vooruitgangsidee: nieuwe tijden, nieuwe – onbeperkte – mogelijkheden.

Anachronisme
Met het aanbreken van de postmoderniteit is het ‘plotten’ van de tijd echter niet langer evident. De Franse postmoderne denker Jean-François Lyotard sprak al eerder over het ‘einde van de Grote Verhalen’ met het ontaarden van de moderne utopieën (marxisme, communisme, nationaalsocialisme) in hun negatie, met de Holocaust als dieptepunt. Sindsdien is de mens tijdloos geworden, uit de geschiedenis gevallen, of iets filosofischer: in het posthistorische tijdperk aanbelandt – de geschiedenis ‘voorbij de geschiedenis’.
‘Metamoderniteit voor beginners’, het nieuwe boek van de Vlaamse filosoof en kunsthistoricus Lieven De Cauter, is een poging om weer vat op het heden te krijgen. Maar zoals hij zelf ook aangeeft, valt dat niet mee in een tijdperk dat doorgaans gekenmerkt wordt door informatisering, globaliseren en versnelling, en dus door almaar toenemende complexiteit en chaos. ‘In het tijdperk van de versnelling wordt de mens een anachronisme’, schrijft De Cauter in het tijdschrift ‘Proloog’. Bij elke poging om de tijd te domesticeren, is het alsof het als zand tussen de vingers wegloopt. ‘Holisme is een must,’ aldus De Cauter, ‘maar wie kan het allemaal overzien en tot een synthese brengen? Zelfs een reus als Hegel zou vandaag de dag te korte beentjes hebben.’

Gramsci
Desalniettemin typeert De Cauter de huidige tijd als ‘metamodern’, een moderne tijd voorbij de (post)moderniteit. Een tijdperk dat De Cauter, geïnspireerd op het werk van de Italiaanse marxistische denker Antonio Gramsci, samenvat onder het motto ‘pessimisme in theorie, optimisme in de praktijk’. Theoretisch pessimisme omdat een serie crises – een economische, klimatologische en geopolitieke – onze horizon van vooruitgang dreigen uit te wissen, en we na het einde van de Grote Verhalen, zo meent De Cauter, sowieso in een uitzonderingstoestand terecht dreigen te komen, een ‘Mad Max-fase’ van de geschiedenis, die gekenmerkt wordt door oprukkende barbarij en een oorlog van allen tegen allen. Na de barbaarse aanslagen in Parijs komt deze analyse hard aan, en De Cauter zit er als Brusselaar goed bovenop.
Anderzijds echter: optimisme in de praktijk. Met name in de mogelijkheden die de (sociale) netwerkmaatschappij biedt tot (stedelijk) activisme en zelforganisatie – in het boek wordt bijvoorbeeld verwezen naar het Brusselse Parckfarm – herkent De Cauter een terugkeer van de utopie. In de zogenaamde commons ziet hij een vorm van romantische ‘vergemeenschappelijking’ en hernieuwde aandacht voor de natuur terugkeren. Het zijn volgens hem concrete utopieën die een toekomst voorbij de neoliberale participatiestaat – en in eendracht met de natuur – mogelijk maken. De Cauter noemt het ook wel ‘neo(eco)animisme’, als tegenpool van het individualisme en ‘extractivisme’ (een term die hij van Naomi Klein leent) dat kenmerkend is voor het hedendaagse kapitalisme gericht op expansiedrang en het leegroven van de energievoorraden.

Commonists
De metamoderniteit als combinatie van postmodern pessimisme en modern vooruitgangsoptimisme. Hebben we die analyse van het heden niet eerder gelezen? In 2010 publiceerden de Nederlandse cultuurfilosofen Timotheus Vermeulen en Robin van den Akker een artikel ‘Notes on Metamodernism’ naar het gelijknamige blog, waarna zij in september vorig jaar een symposium in het Stedelijk Museum organiseerden onder de titel ‘Metamodernism – The Return of History’.
In het artikel uit 2010 wordt de term metamodernisme omschreven als ‘een eeuwige oscillatie tussen modern enthousiasme en postmoderne ironie’. Vermeulen en Van den Akker typeren het ook wel als nieuwe ‘structuur van sensibiliteit’ (naar Raymond Williams) die tot uitdrukking komt in de kunstzinnige en politiek-ideologische praktijken van een generatie geboren in de hoogtijdagen van de postmoderniteit.
Een ‘gevoelsstructuur’ die onder andere tot uitdrukking komt in de new sincerity van Amerikaanse auteurs als David Foster Wallace en Jonathan Franzen, in de beeldende kunst van David Thorpe en Olafur Eliasson, en de nieuwe folk van CocoRosie en Joanna Newsom. Of inderdaad, zo benadrukken de auteurs, in de meer praktisch-politieke praktijken van zogenaamde commonists burgers die zichzelf organiseren in (sociale) netwerken en zich op basis van zelforganisatie inzetten voor stadslandbouw, Occupy, ruilhandel en meer duurzame energiebronnen.

Negatief idealisme
Filosofisch is het metamodernisme bij Vermeulen en Van den Akker verwant aan de geschiedfilosofie en het ‘negatieve idealisme’ van Immanuel Kant, dat door de Duitse filosoof zelf werd getypeerd als een ‘alsof-denken’. Dit ‘negatieve idealisme’ houdt in dat we als mensheid zouden moeten doen alsof er een utopie bestaat, die we als regulatief idee in de toekomst projecteren en waaraan we onszelf vervolgens massaal kunnen optrekken (zoals Kant zelf ooit de telos van een mondiale Volkerenbond in de toekomst projecteerde).
Tegelijk moeten we ons echter realiseren dat dit enthousiasme beperkt is en dus noodgedwongen gekoppeld moet worden aan het ironische besef dat de verwezenlijking van de utopie waarschijnlijk een fictie is. Oftewel: de realisering van de utopie als een ‘oneindige opgave’. Het was dit ‘negatieve idealisme’ dat na Kant door de Duitse romantici werd omarmd, maar vervolgens naar de achtergrond verdween door het ‘positieve idealisme’ van ‘totalitaire’ denkers als Hegel en Marx, gekenmerkt door de drang om aan daadwerkelijk aan de realiteit te sleutelen en de revolutie te voltrekken. Interessant is dat Kants ‘negatieve idealisme’ de laatste jaren dus weer aan een opmars is begonnen.

Kosmopolitiek
De Cauter degradeert de term ‘metamodernisme’ ten onrechte tot een louter esthetische term. Zelf zegt hij de term op te willen vatten als een ‘wereldhistorische’ term. Daar slaagt hij bij vlagen in door opvallend genoeg tevens terug te gaan naar het ‘alsof-denken’ van de oude Kant.
Waar De Cauter zich in grote delen van het boek voordoet als een postmoderne onheilsprofeet, toont hij zich in het hoofdstuk ‘De negatie van de natuurtoestand’ een ware metamoderne denker wanneer hij een pleidooi houdt voor een ‘kosmopolitiek’. Deze zou gekenmerkt moeten worden door een versterking van de Verenigde Naties, aandacht voor de biosfeer, een verbod op oorlog, en de inwerkingstelling van een mondiale welvaartsstaat. De aandachtspunten zijn, zoals De Cauter zelf ook toegeeft, slechts regulatieve ideeën, maar dat is nu precies wat waarlijk ‘metamodern denken’ genoemd zou kunnen worden. Modern denken in termen van vooruitgang voorbij, maar tegelijkertijd vastgenageld aan een postmoderne denken met apocalyptische trekjes.

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!