Antwerpenaar David Edren maakt al een kleine twintig jaar muziek onder het pseudoniem DSR Lines, eerst geprogrammeerde, nu geïmproviseerde analoge synthesizermuziek.
Tekst: Joeri Bruyninckx
ARP 2500
Dit jaar verscheen zijn eerste vinylplaat op het Ultra Eczema-label van Dennis Tyfus. Op het nogal abstract getitelde ‘III-II’ staan ritmische en minimale stukken die zowel aan Aphex Twin als aan Eliane Radigue doen denken, niet toevallig twee artiesten die ook met een ARP 2500 werkten.
David Edren: “De ARP 2500 is de eerste modulaire synthesizer van Arp die in 1970 in productie ging. Hij is vrij zeldzaam en kwam in der tijd, wegens het hoge prijskaartje, vooral in professionele studio’s terecht, zo ook bij het voormalig prestigieuze Centrum voor Elektronische Muziek in Nederland, dat momenteel versmolten is met de Wormstudio in Rotterdam. Het is een vrij unieke synth door zijn eigen manier van patchen, via een matrix switch-paneel. Wat mij vooral, buiten z’n klank en functies, aansprak is zijn heel eigen uitstraling. Ik hou enorm van het werk van pioniers als, Raymond Scott, Roger Roger, Mort Garson, Tom Dissevelt, de BBC Radiophonic workshops en zo, en die sfeer van de jaren 1950 en 1960, met overal technische vernieuwing. Dit zit ook heel sterk in het design van de 2500: je zit ervoor zoals op een werkplek, als achter een regelpaneel van een fabriek. Er zit een zekere serieux in, een doordachtheid die tegenwoordig vaak vergeten wordt.”
Terry Riley
DE: “Mainstream muziekapparatuur wordt meestal aangeprijsd met als doel hapklare beats en popmuziek te maken in plaats van tools te voorzien voor de echt creatieve ziel. Voor mij is het tactiele van werken met audioapparatuur heel erg belangrijk, persoonlijk en onlosmakend verbonden met wat je eruit haalt. Daarom is de nieuwe modulaire scene juist zo interessant, die speelt heel erg in op de noodzaak van zelf een persoonlijke set up te creëren. Het is meer wetenschappelijk in plaats van op te dringen wat je muzikaal met de apparatuur dient te doen.”
Benader je het maken van muziek op een wetenschappelijke manier? Ik vraag jou dit omdat ik zonet een stuk aan het lezen was over een workshop in San Francisco in de jaren ’70 waar zowel John Cage als Terry Riley aan deelnamen. Aan beide werd gevraagd waarom ze muziek maakten. Cage antwoordde: “Als onderzoeksvorm”, Riley zei: “Omwille van het plezier van het spelen”.
DE: “Ik zou niet direct zeggen dat ik het maken van muziek wetenschappelijk benader, eerder het ritueel van het maken van die muziek, het spelen zelf, het moment dat die muziek tot stand komt, daar zit een kleine nuance in. Aan de ene kant is er dat gevoel van onderzoek, dat wetenschappelijke empirische dat je krijgt door improvisatorisch met elektronische apparatuur bezig te zijn. En er is natuurlijk sowieso een kennis aan verbonden, een weten waar je mee bezig bent, maar tegelijkertijd kan je dat, door de complexheid van de modulaire apparatuur, ook loslaten en er fysiek in opgaan. Er zit ook een zekere dialoog in, een band tussen mens en machine. Het is dus een beetje van beiden, een plezierige onderzoeksvorm zeg maar.”
Eurorack-wereld
Welke aandeel heeft improvisatie in jouw muziek?
DE: “Toen ik begon in de elektronische muziek had ik daar een vooropgesteld beeld van: dat doe je met sequencen en programmeren. Ik bestudeerde midi in detail, computerprogramma’s, sampling en dergelijke. Op den duur werd het vooral een technische bedoeling. Noten zetten, ritmes en patronen invoeren. Ik zocht ook naar manieren om dat dan live te brengen. Toen ik een eerste keer met een analoge patchbare synth kon werken opende dat een hele wereld voor me. Alhoewel ik in het begin die ook begon te gebruiken aangestuurd door geprogrammeerde sequencers, ontdekte ik de vrijheid van het minimale erin. Niet geheel toevallig kwam toen de eurorack-wereld in mijn vizier. Toen heb ik een modulaire sequencer samengesteld, een combinatie van verschillende modules waarbij ik live de vrijheid heb om andere paden in te slaan. Als gevolg daarvan ben ik gewoon gestopt met programmeren en besloot ik voor mezelf enkel nog livesessies te doen. Ik bekijk het letterlijk telkens ook als een reis: ik start iets op en we zien wel waar we komen. Dat is enorm spannend. Dat kan elk moment een andere weg opgaan, ontsporen, moduleren. Je komt terecht bij situaties die je niet vooropstelt. Je voelt je op dat moment, één met de controle van het systeem. Natuurlijk werk je binnen een afbakening, het is niet dat je improviseert in een lege ruimte maar het voelt wel vrijer dan wanneer je over elke noot twee keer nadenkt.”
Rotterdam
Ik vind jouw muziek toch nog altijd strak, en helder.
DE: “Ik denk dat ik iemand ben die de dingen zo geordend mogelijk probeert te doen, op mijn eigen manier.”
Je hebt twee dagen aan je plaat opgenomen en één dag gemixed. Hoe bepaal je eigenlijk van een opname of ze wel of niet geschikt is voor een plaat?
DE: “Als ik opnames maak doe ik dat niet specifiek voor een plaat. Achteraf ga ik ermee aan de slag en zet ik dingen bijeen die van sfeer of idee samen passen. In de Wormstudio heb ik ongeveer tien dagen gezeten. Ik heb daar vrij veel opgenomen, twee tracks daarvan kwamen eerder al op ‘Spoel’ uit, een tape die ik voor het Duitse Sicsic-label maakte. Dat album is een mix van verschillende opnamesessies. Voor de Ultra Eczema-plaat zijn het uitsluitend tracks van in Rotterdam geworden omdat dat toevallig mooi uitkwam. Op dag vijf en zes nam ik vooral vrij ritmische dingen op, vol met onderweven patronen. Het maakte een mooi geheel. De uiteindelijke selectie en mix heeft wel langer dan één dag geduurd, hoor.”
Ruimtezee
Moet een plaat voor jou een verhaal vertellen?
DE: “Met een plaat een verhaal vertellen, hoe minimaal ook, is uiteindelijk wel het doel, ja. Dat kan heel conceptueel of impressionistisch zijn, enkel een idee aanreiken. Met ‘III-II’ was dat het idee van ritme en afgeleiden daarvan, vertakkingen, breuken, wiskunde. Op ‘Venndiagram’ was dat geometrische figuren, cirkels, snijlijnen. Op ‘Kustvaart in de Ruimtezee’ een soort pre-moderne visie op de ruimte, zoals in de ‘Wat En Hoe’-kinderboeken van de jaren 1950 en 1960. Ik hou daar wel van, het conceptuele zeg maar.”
De titel van de plaat is nogal abstract.
DE: “Die is op een speelse manier ontstaan: de kleine letter L en de hoofdletter i zijn op een computer dezelfde tekens: verticale lijnen. De opstelling van verschillende van die tekens refereert ook naar Romeinse numeralen, die ik met een horizontale lijn verbonden heb. Het is niet meer dan een lettertekenspel, dat net ook weer iets ongrijpbaar mysterieus heeft.”
ISDN
Misschien had ik met met deze vraag moeten beginnen, maar wat zijn DSR Lines?
DE: “Mijn moeder werkte voor een Oost-Duits havenbedrijf dat DSR Lines heette, daar droeg ik als kind steeds een T-shirt van. En er is de link met de ADSR-envelope die bij synthesizers zit, een link met data communicatie in ISDN en RS232, en zo, dingen die er voor mij voor gezorgd hebben om die naam uiteindelijk als naam voor mijn muziekproject te gebruiken.”