De universitaire wereld is zich de afgelopen jaren steeds meer gaan spiegelen aan grote bedrijven. Een toegenomen focus op targets, publicatiedruk en het symbolisch kapitaal gekoppeld aan artikelreferenties; het neemt dermate buitensporige proporties aan dat een academische noodkreet niet langer kon uitblijven. Theo Ploeg en Nico Kennes maakten een rondgang in Vlaanderen en Nederland. In aflevering 1 van ‘Sloop de ivoren toren’: Robrecht Vanderbeeken.
Vlaamse en Nederlandse kranten stonden de afgelopen weken bol van de columns en opiniestukken door de – in verhouding nog steeds – zeldzame onderzoekers die ‘het systeem’ durven te bekritiseren. Wat ons interesseert is niet zozeer wat er allemaal misloopt aan de universiteiten en hogescholen, maar vooral hoe het wél zou moeten. Dat vernemen we in deze reeks, onder meer bij monde van Robrecht Vanderbeeken, filosoof van opleiding, die twaalf jaar meedraaide in de academische wereld maar vanwege de, naar eigen zeggen, ’toenemende neoliberale mentaliteit’, andere oorden opzocht.
VERKLEUTERING
In welke mate ervaar jij persoonlijk de ‘vermarkting’ van de universiteit?
Robrecht Vanderbeeken: “De academische wereld zit in de houdgreep van het marktdenken: zowel op het gebied van organisatievorm als van inhoudelijke oriëntatie. Door een universiteit als een bedrijf op te vatten, studenten als klanten en docenten als grondstoffen, creëer je een managementapparaat met een cultuur die volledig haaks staat op de sfeer die je zou verwachten, namelijk: aandacht voor educatie, ontmoeting, stimuleren van interesses en samenwerking. Er is nu een bovenbouw van managers die alles willen controleren, meten en evalueren in naam van de efficiëntie. Maar veel van die administratie is totaal overbodig. Docenten steken daar veel tijd in, die ze bijgevolg niet kunnen spenderen aan onderwijs. Je moet begrijpen dat die managers in zo’n organisatie niets wezenlijks toevoegen: ze geven geen les en doen geen onderzoek. Als gevolg daarvan organiseren zij voortdurend taken en vergaderingen, om hun functie te legitimeren. Zonder dat werk bestaan ze niet. Natuurlijk heb je coördinatoren nodig, maar die had je vroeger ook. Die neoliberale bureaucratie gaat hand in hand met een ‘verkleutering’: docenten moeten voortdurend verantwoording afleggen, leven vanwege hun precair statuut in de onzekerheid en worden tegen elkaar uitgespeeld in het belang van de competitiviteit. Gevolg: veel docenten zijn overwerkt en steken de energie die overblijft in zaken buiten hun baan, om daar nog wat arbeidsvreugde te vinden. Die toestand is onhoudbaar.”
Naast de organisatorische verschuiving haalde je ook een inhoudelijke herstructurering aan. Hoe zou je die omschrijven?
RV: “Inhoudelijk is er sprake van een verregaande ‘instrumentalisering’. In de natuurwetenschappen gebeurt onderzoek steeds meer bedrijfsgericht, want externe sponsoring is een overlevingsmechanisme geworden. Wie privaat geld binnenhaalt, maakt carrière. Het resultaat is dat de knapste koppen bij wijze van spreken bezig moeten zijn met de smaak van tandpasta. Medicijnen voor tropische ziekten? Daar is geen markt voor. Als Ebola dan plots een epidemie dreigt te worden – de ziekte bestaat al decennia, maar ze werd als een van de lokale Afrikaanse problemen beschouwd – dan is het paniek.
Bij de humane wetenschappen merk ik een andere ontsporing. Om hun ‘wetenschappelijkheid’ te bewijzen, gaan menswetenschappers zich spiegelen aan de onderzoekscultuur van de ‘harde’ wetenschappen. Er werd een ranking van toptijdschriften en uitgeverijen gemaakt, en daarop volgde een wedloop om de meest prestigieuze publicaties. Daar zitten natuurlijk kwalitatieve onderzoeken tussen, maar alles welbeschouwd is die kwalificatie een heel kunstmatig verhaal. Veel van die titels zijn in handen van bedrijven die er dik op willen verdienen. Ze sluiten deals met professoren die het zelf moeten managen. Die professoren doen dat gratis, maar kunnen zo een netwerk uitbouwen en aan symbolisch kapitaal winnen.
Ik heb dat zelf meegemaakt met uitgeverij Springer. Die passeert de kassa maar liefst drie maal: academici leveren afgewerkt onderzoek gratis aan, de onderzoeksgroep betaalt een paar duizend euro om dat onderzoek te publiceren, en vervolgens worden die publicaties veel te duur verkocht aan… universiteitsbibliotheken. Nog een voorbeeld: recent publiceerde de Volkskrant dat Nancy McKinstry, de topvrouw van de academische uitgeverij Wolters Kluwer, vorig jaar een inkomen van 12,7 miljoen euro mocht ontvangen. En dat in het hart van het academisch bedrijf. Dat zegt toch veel over de misgroei van onze academische wereld? Het zijn big businesses die de overheid als melkkoe gebruiken. En ondertussen moet het inschrijfgeld voor studies omhoog.
Het ergste is dat veel van die publicaties amper worden gelezen. Want wie binnen een vakgebied werkt, krijgt dat onderzoek al veel vroeger van zijn collega’s in de vorm van lezingen of proefversies. De oplossing: relevant onderzoek gratis aanbieden op internet. Het is tenslotte de belastingbetaler die ervoor opdraait. En verder: ervoor zorgen dat de academische wereld een democratische vrijplaats blijft die zowel de markt als het marktdenken buiten de deur houdt.”
DE NEOLIBERALE UNIVERSITEIT
Enkele weken terug opperde KULeuven-rector Rik Torfs in het VRT-programma ‘Reyers Laat’ dat er een ommekeer aan de gang is. Neem jij die terugval ook waar?
RV: “Torfs is als rector aangetreden met de belofte iets aan de academische vermarkting te doen. Onlangs steunde hij in een krantencolumn ook het studentenprotest in Amsterdam, toen daar het Maagdenhuis werd bezet. Maar de associatie KULeuven is in handen van voormalig rector André Oosterlinck. Die heeft zich daar directeur voor het leven benoemd. Hij is de incarnatie van de neoliberale universiteit. Kijk bijvoorbeeld naar wat Leuven recent met de kunstscholen in Brussel en Gent heeft gedaan. De eigenheid van die scholen, die door de jaren heen is opgebouwd, wordt plots tenietgedaan door het idee dat ze ‘campussen’ worden van de KUL. Studenten en docenten moeten maar de trein in, heen en weer. Absurd natuurlijk. Het gevolg was voorspelbaar: het personeel stuurde onlangs een open brief naar Torfs en Oosterlinck, die melding maakte van een totale vertrouwensbreuk. Ze zijn het beu tijd en energie te moet steken in hervormingen die niet werken. In plaats van die mensen gewoon met rust te laten, ze zuurstof te geven voor het werk dat ze al doen: met inhoud en cultuureducatie bezig zijn.”
Eind maart verscheen in De Morgen een frappant opiniestuk van moraalfilosoof Patrick Loobuyck. Een kort citaat: ‘Onze universiteiten zijn concurrerende firma’s die een voortdurende onderlinge strijd uitvechten.” Dergelijke stellingen doen al langer de ronde in de wandelgangen, maar worden pas sinds kort ook openbaar verkondigd.
RV: “Loobuyck, een voormalig collega, heeft natuurlijk gelijk. En het is moedig dat hij het publieke debat aangaat. Dany Deprez deed het hem voor met een open brief aan de Vlaamse minister van Onderwijs Hilde Crevits over de gastdocent als ‘wegwerpmens’. De meeste docenten klagen wel, maar doen ondertussen toch wat van hen wordt verwacht. Ze boksen in een ratrace tegen elkaar op en wijzen ondertussen naar de overheid. Dat is compleet ongeloofwaardig. Die docenten zouden in maatschappelijk opzicht toch een uitgesproken mondige en competente groep mensen moeten zijn? Waarom zijn ze dan niet solidair, voeren ze samen geen strijd? Het zou meteen voor verandering zorgen.”
Loobuyck beroept zich op onderzoek van het Nederlandse Centraal Planbureau (CPB), waaruit blijkt dat in Vlaanderen een buitensporig percentage van de financiering competitief wordt verdeeld. Is dit probleem zomaar top-down op te lossen?
RV: “Het is te gemakkelijk om het op de overheid af te schuiven. Het probleem zit in het feit dat academici tegen de eigen onderwijscultuur moeten ingaan, en dus tegen professoren die door dat systeem de ladder zijn opgeklommen. Er zit ook een coping-mechanisme in. Als jonge onderzoeker zorg je eerst voor een minimale zekerheid. Je vindt van jezelf niet dat je iets fout doet, je speelt het mee, omdat je eerst nog je doctoraat moet halen, enzovoort. Maar zoveel jaren verder ben je deel van het systeem geworden. Je hebt een positie met aanzien, het narcisme speelt op. Om jezelf te verantwoorden is de verleiding groot om de gang van zaken goed te praten. En zo wordt dat systeem in stand gehouden.”
DE ROL VAN DE MEDIA
Twee weken voor Loobuycks opiniestuk verscheen er in De Standaard wel een artikel waarin academici pleitten voor een minder sensationele wetenschappelijke berichtgeving. Tom Naegels, de ombudsman van De Standaard, schreef in zijn column dan weer dat mensen sowieso ongegronde conclusies trekken op basis van niet (helemaal) bevestigde data; dat zou inherent zijn aan de menselijke geest. Bovendien mag het ‘aandeel van de pers in de totale hoeveelheid informatie die mensen tot zich nemen’ niet worden overschat. Zou het kunnen dat de academische wereld (wanhopig) op zoek is naar iemand om met de vinger te wijzen?
RV: “De academische wereld moet haar eigen winkel op orde krijgen. De schuld doorverwijzen naar de media is een vorm van ontkenning. Anderzijds speelt Naegels hier wel advocaat van De Standaard: het is toch niet omdat mensen elders ook informatie opnemen dat de berichtgeving in de krant vrijgepleit wordt? Er is in de economierubriek bijvoorbeeld wel veel aandacht voor succesvolle spin-offs van innovaties die eerst werden ontwikkeld aan universiteiten. Die berichtgeving is vaak totaal kritiekloos. Het zijn voorbeelden van een bekende kwaal: de kosten worden gedragen door de maatschappij, terwijl de winst naar private spelers gaat. Als er eens iets nieuws uitgevonden wordt, waarom zou dat dan niet gewoon gedeeld kunnen worden, als iets door en voor ons allemaal?
Een concreet voorbeeld van hoe de media al snel de kant kiezen van de vermarkting van het academisch onderzoek, was de berichtgeving rond de vernieling van het GGO-aardappelveld in Wetteren in 2011: een promoproject van UGent in samenwerking met de multinationals Bayer en BASF. De activisten, waaronder heel wat ingenieurs en docenten, werden eerst weggezet als halve wilden. Er is twee jaar en een mediageniek proces voor nodig geweest voordat het eigenlijke debat enigszins kon worden gevoerd. En dan nog. Maar goed: de schuld in de schoenen van de media schuiven, is ook geen oplossing.”
DIALECTISCHE SPANNING
Kortom: om de contraproductieve vermarkting van de universiteit als instituut tegen te gaan, moeten academici zich collectief en publiekelijk tegen het gevestigde patroon afzetten, teneinde de koers van het mediatieke discours om te gooien, dat op zijn beurt de beleidskeuzes moet beïnvloeden. Vat ik dat goed samen?
“Zoals bij elke besluitvorming is het van belang dat er een dialectiek is. Zo functioneert democratie: je moet druk zetten op het beleid, acties voeren, aan bewustwording werken, mobiliseren. Zo creëer je een draagvlak. Politiek is een pomphuis; je moet geduld hebben, volhouden, erin durven te geloven. Kinderarbeid afschaffen vond men vroeger niet realistisch. Dat was ooit utopisch. Stemrecht voor vrouwen? Daar is een strijd aan voorafgegaan. Een opiniestuk met een vraag aan de politiek draait dus niet zozeer om die vraag zelf, waar een antwoord op moet volgen. Het gaat om een proces waarbij een publieke opinie zich moet vormen. Het maakt een probleem duidelijk, het agendeert. Daarnaast zijn er andere acties nodig, zoals studenten die op hun manier protesteren, vakbonden die strijdpunten doorduwen en media die erover berichten.
Dat kennisontwikkeling op een vrije manier kan gebeuren binnen de publieke sector is natuurlijk essentieel. We moeten die plekken redden. In Amsterdam sprak men niet over ‘occupy’ (bezetten), maar van ‘appropriation’ (terugeisen). Daar gaat het om. Zolang dát niet lukt, zal veel kennisontwikkeling moeten komen van individuen en groepen buiten de bestaande instituten. Dat is ook iets wat je vandaag merkt. Burgerbewegingen als Ademloos en Straten Generaal werken uitvoerige wetenschappelijke dossiers uit om duidelijk te maken dat het Oosterweeldossier (het omstreden mobiliteitsplan om de Antwerpse Ring te sluiten en het verkeer om te leiden via een brug of een tunnel, red.) een aanslag is op de stad Antwerpen en de gezondheid van haar inwoners. Hart Boven Hard verricht steeds meer denkwerk om aan te geven dat er een alternatief is voor de broekriempolitiek. Het gewicht van kritische stemmen komt steeds meer buiten de academies en de universiteiten te liggen. Dat is hoopvol en gezond; het brengt mensen bij elkaar, maakt ons bewust, het helpt cynisme te overwinnen en vooral: het maakt onze noodlijdende democratie een beetje meer democratisch. Want ook al krijgen deze stemmen van onderuit of vanuit de marge veel tegenwind en dikwijls weinig aandacht, reken maar dat ze impact hebben. Zodra de straat zich roert, is het paniek in de achterkamers van de macht. Politici die zich neerleggen bij de afbouw van onze verzorgingsstaat en de vermarkting ervan, die weigeren na te denken over alternatieven, die laten de politiek in de steek.”
De illustraties bij deze serie zijn van Wouter Medaer (wunderkind.es)