Toen Guy Debord De Spektakelmaatschappij publiceerde, had de transformatie van de politiek en van het gehele leven in een spectaculair schimmenspel nog niet dat extreme niveau bereikt zoals we dat tegenwoordig kennen. De meedogenloze scherpzinnigheid van zijn analyse uit 1967 valt daardoor des te meer op.
Meestal wordt Debords kritiek gereduceerd tot een banale afkeuring van de massamedia. Daarbij wordt gemakkelijk vergeten dat Debord onder spektakelmaatschappij niet enkel de tirannie van de televisie verstond – de meest oppervlakkige en directe uitdrukking van een veel dieper liggende realiteit – maar het hele economische, sociale en politieke systeem van het moderne kapitalisme, dat gebaseerd is op de omvorming van het individu tot passieve toeschouwer. In zijn ultieme vorm, zo zegt Debord, dient het kapitalisme zich aan als een ontzaglijke opeenhoping van spektakels, waarin al wat direct wordt geleefd zich in een voorstelling verwijderd heeft. Het is de onteigening en de vervreemding van menselijke gemeenschap. Overal wordt de realiteit verdrongen door zijn beeld. En in deze ontwikkeling wordt het beeld uiteindelijk reëel en de realiteit wordt beeld.
Het probleem is evenwel niet het beeld of de voorstelling als dusdanig, maar de maatschappij die behoefte heeft aan dergelijke beelden. Het is juist dat het spektakel een beroep doet op de ogen en het zien, maar het probleem ligt in de onafhankelijkheid die bereikt wordt door deze voorstellingen die zich onttrekken aan de controle van de mensen en die tot hen spreken in de vorm van een monoloog, waarbij elke dialoog wordt uitgebannen. Zij ontstaan uit de collectieve maatschappelijke praktijk, maar gedragen zich als onafhankelijke wezens.
De scheiding is de alfa en de omega van het spektakel, zegt Debord. De spektakelmaatschappij scheidt de individuen van elkaar, en brengt isolement en scheiding voort, van de auto tot de televisie. Het moderne spektakel is een episch veld, maar dat niet, zoals de Ilias, de lof zingt van de mensen en van hun wapenen, maar van ‘de waren en hun begeerten’. De vervreemding van de toeschouwer kan als volgt worden uitgedrukt: hoe meer hij aanschouwt, des te minder leeft hij. Daarom voelt de toeschouwer zich nergens thuis, want het spektakel is overal. Het urbanisme houdt de atomisering van de mensen in stand: de fabrieken en de culturele centra, de vakantiedorpen en de grote flatwijken creëren een schijn-gemeenschappelijkheid, waarmee het geïsoleerde individu ook in de gezinscel omgeven is. De straat wordt opgeheven, de stad verliest zijn ontmoetingsmogelijkheid. Zelfs de tijd is een waar geworden, een schaars goed: De werkelijkheid van de tijd is vervangen door de reclame van de tijd.
In plaats van in dienst te staan van de menselijke verlangens, creëert de economie onophoudelijk nieuwe behoeften. Nadat hij het geheel van de productie vervalst heeft, kan hij de collectieve waarneming manipuleren, het geheugen en de maatschappelijke communicatie beheersen, om hen om te vormen tot een unieke spectaculaire waar, waar alles ter discussie kan worden gesteld, behalve het spektakel zelf, dat enkel maar zegt: “wat gebeurt is goed, en wat goed is gebeurt.”
Met het begrip spektakel heeft Debord een wezenlijke dimensie van de huidige pseudobeschaving blootgelegd. Het totale gebrek aan toegevingen wordt gecombineerd met de zeldzaam geworden wil om een globale analyse uit te werken. Het is geen toeval dat deze demontage zijn invloed liet gevoelen in de lente van 1968, van het Odéon in Parijs tot op de campus in Berkeley. De hedendaagse mens die zich wil verzetten en die een kritische theorie zoekt van wat men de postmoderniteit is gaan noemen, zal de bijdrage van Debord naar waarde weten te schatten. En deze nieuwe uitgave van de kleine onafhankelijke uitgeverij De Dolle Hond maakt het mogelijk om dit boek nu opnieuw in het Nederlands te lezen, want de vorige uitgave was intussen reeds lang uitverkocht.