Ook een superster begint bescheiden. Hunter S. Thompson, auteur van klassiekers als ‘Fear and Loathing in Las Vegas’ (1972) en ‘Hells Angels’ (1966; zie bespreking in Gonzo#104), schreef in 1959 op 22-jarige leeftijd ‘The Rum Diary’. Het boek werd recentelijk verfilmd, zonder veel potten te breken trouwens. Wellicht zullen we hoofdrolspeler Johnny Depp ooit nog herinneren als degene die bevriend was met Thompson en zijn literaire erfenis levend heeft proberen te houden. Waarvoor dank.
De vertaling van dit boek als ‘Rum Dagboek’ moest blijkbaar samenvallen met de filmrelease, want bij de vertaling vallen twee zaken op. Door de haast zijn er opmerkelijke woorden en zinnen in de vertaling verschenen zoals ‘goedgeolied’ (p. 64) en ‘geen pijl op te trekken’ (p. 166). En daarnaast is het licht vervreemdend, maar wel bemoedigend, een boek over een Caribisch eiland te lezen in deze ijzige winter. Dat wekt wellustige verlangens op. Heel veel meer dan dat echter niet.
Het verhaal over de wederwaardigheden van journalist Paul Kemp op Puerto Rico is literair namelijk een niemendalletje. Het proza is vlot, en bevat heel af en toe een glimp van de hallucinante stijl die Thompson later zou ontwikkelen. Her en der waagt Thompson zich ook kort aan (pseudo-) filosofische bespiegelingen zoals over ouder worden of beloning(en) in het leven. Een boek dus dat zijn verdiende plekje heeft veroverd op de zeer hoge berg ‘aardige boeken’; voor de fan is het een leuke aanwinst om de Thompson verzameling (nu ook) in het Nederlands verder compleet te maken.